1.   etiket zn. 'papiertje met opschrift'
categorie:
leenwoord
Vnnl. etiquette 'lijstje met getuigenissen' in bijv. Den intendit (geschrift met strafeis) ofte etiquette die partyen overleggen sullen tot instructie van de juge (rechter) om t'examineren d'oorconden [1615; Stall.]; nnl. etiquette "een opschrift, hetwelk de korte inhoud is van hetgeen eene zaak bevat, op flesschen, karotten enz.; opschrift, of titel; ook het ceremonieel aan het hof, of in voorname gezelschappen; hoofsche manier" [1824; Weiland], volgens de étiquette 'volgens het etiket' [1866; WNT etiquette], op 't etiket [1827; WNT].
Ontleend aan Frans étiquette 'papiertje met opschrift', Middelfrans estiquette 'paal als doel in sommige spelen, paal als merkteken, merkteken op een paal' [1387; Rey], met een verkleiningssuffix bij *estique (nu alleen nog in sommige noordwestelijke Franse dialecten, zoals bijv. Luiks stitche 'uitstekende punt'), afgeleid van Oudpicardisch estiquier, estequier 'insteken' < Frankisch *stikkjan, *stikkan 'steken' (FEW, Rey) of < onl. *stekon, zie steken. Misschien had het etiket oorspr. de vorm van een staafje [Wartburg].
Uit de betekenis 'paal als merkteken, inkerving in een stok of paal' heeft zich de betekenis 'velletje waarop de inhoud van een zak processen is geschreven' [1435; Rey] ontwikkeld. Hieruit kreeg het enerzijds een specifiek juridische betekenis, die in de 16e eeuw ook in het Zuid-Nederlands in gebruik is geweest; en anderzijds de speciale betekenis die nnl. etiquette heeft geleverd. Maar vooral ontwikkelde zich een algemenere en huidige betekenis 'papiertje waarop de inhoud van iets is aangegeven' [1580; Rey]. Het streven naar homonymievermijding heeft ertoe geleid dat etiket wel vernederlandst is en etiquette, dat geassocieerd wordt met Franse deftigheid, niet. Uit Frans étiquette is via het Engels ook ticket ontstaan.
Literatuur: Philippa 1999; Valkhoff 1931
Fries: etiket


  naar boven