|
1.  |
timing zn. 'tijdsplanning' categorie: leenwoord, leenwoord, geleed woord Nnl. timing 'tijdsplanning' in ... haar slagen, vooral haar drives baseeren zich op juist timing van den slag [1921; NRC], de juiste timing voor zijn ... slagen [1939; Vaderland]. Ontleend aan Engels timing 'tijdsplanning' [1597; OED], zelfstandig gebruikte vorm van het werkwoord time 'tijd vaststellen, meten enz.' [14e eeuw; OED], nog eerder 'plaatsvinden' [ca. 1205; OED], afleiding van het zn. time 'tijd', verwant met tijd. ◆ timen ww. 'de tijdsduur opmeten; het juiste moment kiezen (voor iets)'. Nnl. timen 'volgens een tijdschema laten verlopen' in perfect getimed [1925, Het Vaderland], uitroepen ... zorgvuldig getimed midden in de aria's [1947; Leeuwarder Courant], 'opmeten van tijd met een chronometer' [1951; WNT Aanv.]. Ontleend aan het Engels time in de betekenis 'opmeten van tijd' [1670; OED], zie verder hierboven. Fries: timing ◆ timen
|
naar boven
|