1.   amfibie zn. 'in water en op land levend dier'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping
Vnnl. in d'Amphibien, welke dan op het land, dan op het water, en dan in de lucht leven [1698; WNT menigte]; nnl. het enkelvoud heeft dan lang de Latijnse vorm: een amphibium [1799; WNT voegen I] en het meervoud meestal ook: amphibia (mv.) [1764; WNT Supp.]; amphibie [1824; Weiland].
Ontleend aan Neolatijn amphibium, gevormd op basis van Grieks amphíbios 'op land en in water levend', letterlijk 'in beide levend', gevormd uit amphí 'aan beide kanten, rondom' (verwant met om) en bíos 'leven', zie bio-.
Aanvankelijk was amphibium nog een vreemd woord met klemtoon op -phi- en met Latijnse meervoudsuitgang -ia, soms met Nederlandse op -ien. Hierbij ontstond in de 19e eeuw een vernederlandst enkelvoud op -ie, een uitgang die klemtoon kreeg conform de meeste andere Nederlandse eenmorfemige woorden op -ie.
Fries: ambify


  naar boven