1.   amerij zn. 'ogenblik'
categorie:
verkorting
Vnnl. amerijtje 'id.' [ca. 1635; WNT Supp.]. Ook nog in de lange vorm, zoals in Wacht 'en Ave-Marijtje, en ik ga meê met u [1892; WNT Supp. avemaria], maar wrsch. veel ouder, aangezien het de diftongering van ī naar ij heeft meegemaakt.
Samentrekking van Avemaria, ontleend aan christelijk Latijn Ave Maria 'wees gegroet, Maria', het begin van een Maria-gebed.
Oorspr. staat amerij dus voor de tijd die nodig is voor het bidden van een 'Ave Maria'. Het inmiddels veroudere woord kwam meestal voor in de verkleiningsvorm.
Literatuur: Heestermans 1999, 40-41
Fries: amerij


  naar boven