|
1. |
ambitie zn. 'eerzucht, ijver' categorie: leenwoord Vnnl. van Ambitien ende glorysoukene 'inzake eerzucht en het najagen van roem' [1555; WNT reverentie], ambitie 'eerzucht' [1581; WNT Supp.]; nnl. 'ijver' [1774; WNT Supp.]. Ontleend aan Frans ambition < Latijn ambitiō 'eerzucht', afleiding van ambīre 'rondlopen', ook 'streven naar', zie ambiance. De Latijnse betekenisontwikkeling kan beschreven worden als 'rondlopen met een verzoek' > 'dingen naar een ambt' > 'eerzuchtig zijn, streven'. De jongere Nederlandse betekenis is een afzwakking van de oude; ambitie kan in tegenstelling tot vroeger nu ook worden opgevat als iets positiefs. ◆ ambitieus bn. 'eerzuchtig, ijverig'. Vnnl. ambitieux "eerghierich" [1553; Werve]; nnl. ambitieus 'ijverig' [1937; WNT Supp.]. Ontleend aan Frans ambitieux. Fries: ambysje
|
naar boven
|