1.   schurken ww. '(zich) wrijven'
categorie:
intensiefvorming of frequentatief
Vnnl. schurken 'de schouders samentrekken, ineenkrimpen, ineenhurken' in Ick sweeten doe en schurcken De Sarasynen fel 'ik laat de boosaardige Saracenen zweten en ineenkrimpen (van angst)' [1610-19; WNT], 'zich schuren in zijn kleding, (zich) wrijven, krabben' in Teeuwen schurckt, en vrijfft zijn handen [1623; WNT].
Herkomst onzeker. Gewestelijk is schurk 'wrijfpaal voor het vee' bekend, dat net als schurken van voor-Indo-Europese oorsprong kan zijn. Mogelijk afgeleid van schuren '(drukkend) wrijven', zie schuren. Voorts Noors skurka 'een schurend geluid maken', IJslands skurka 'lawaai maken', maar directe ontlening daaraan lijkt onwaarschijnlijk.
Fries: skoarskje (?)


  naar boven