1.   lastig bn. 'hinder veroorzakend'
categorie:
geleed woord
Mnl. lastich 'hinder veroorzakend, met moeite gepaard gaande', in yet lastichs 'iets wat zorgen baart' [1400-50; MNW], ten is niet swaer noch lastich dat ic bidde 'het is niet ingewikkeld of moeilijk wat ik vraag' [1400-50; MNW-P], ook wel 'zwaar, een zeker gewicht hebbende', in een lastich juc 'een zwaar juk' [ca. 1475; MNW].
Afleiding van last met het achtervoegsel -ig.
Fries: lestich, lêstich


  naar boven