1.   schoorsteen zn. 'rookkanaal, schoorsteenmantel'
categorie:
geleed woord, uitleenwoord
Mnl. schorsten 'stookplaats, schouw' [1240; Bern.], Den scoorsten ende tfinster uit te breken 'de schoorsteen en het venster uit te breken' [1317; MNW]; vnnl. schoorsteen 'stenen afvoerkanaal voor rook' in die gelijk een Schoorsteen dampten 'die rookten als een schoorsteen' [1648; iWNT]; nnl. schoorsteen 'schoorsteenmantel' in De roze marmeren schoorsteen was bekroond met een Venetiaansch spiegeltje [1889; iWNT].
Gevormd uit de stam van het ww. schoren 'ondersteunen' en het zn. steen.
Bij schoren: nfri. skoarje; ne. shore; on. skorða (nno. skorde); alle 'ondersteunen, stutten' en afgeleid van de zn.: mnl. sc(h)ore 'stut, schraag, een tot steun aangebrachte paal'; nfri. skoarre 'id.'; on. skorða 'id.' (nno. skorde 'id.'). Verdere herkomst onzeker; misschien moet men uitgaan van de vorm van een gespleten tak of balk en horen deze woorden bij dezelfde wortel als scheren 1 'knippen, snijden'.
In het Middelnederlands duidde het woord de stookplaats aan met de stenen of houten rookvang er direct boven. De rookvang, die enigszins de kamer in stak, werd geschoord 'ondersteund' door uitkragende stenen.
Vanaf de 17e eeuw verschuift de betekenis naar het afvoerkanaal en dan met name naar het boven het dak uitstekende gedeelte. Zie ook schouw 1. Een vergelijkbare betekenisontwikkeling van 'stookplaats' naar 'rookkanaal' kennen de woorden Duits Kamin, Engels chimney, Frans cheminée en Italiaans caminata.
schoorsteenmantel zn. 'haardomlijsting'. Nnl. schoorsteenmantel 'horizontaal blad boven de haard' in Een boek van losse Aanteekeningen ... dat by hem op den Schoorsteenmantel lag [1756; iWNT], 'haardomlijsting, schouw' in De marmeren schoorsteenmantel ... rust op vier witte marmeren kolommen [1765; iWNT]. Gevormd uit schoorsteen en mantel. In het Nederlands is schoorsteenmantel 'haardomlijsting' een veelgebruikt synoniem geworden van het oudere schouw 1.
Fries: skoarstienskoarstienmantel


  naar boven