1.   hiërarchie zn. 'rangorde'
categorie:
leenwoord
Mnl. die ierarchie vander inghelen heerscapie 'de rangorde van de engelenmacht' [1300-25; MNW-R], gheraerchie [1340-60; MNW-P], hyerarchie [1460-80; MNW-R].
Via christelijk Latijn hierarchia ontleend aan Middelgrieks hierarkhía 'beheer over heilige zaken', gevormd uit klassiek Grieks hierós 'heilig', zoals ook in hiëroglief, en arkhḗ 'beginpunt; leiderschap', een afleiding van árkhein 'leiden, de eerste zijn', zie aarts-. De Middelnederlandse vorm met ghe- is ontleend aan het Frans, dat van de 14e-17e eeuw de vorm gerarchie kent en pas vanaf de 16e eeuw de geleerde vorm hierarchie gebruikt.
In de Middeleeuwen was het woord alleen een theologisch begrip dat de rangorde van de engelenkoren aanduidt (gebaseerd op de kabbala), later komen hier ook andere rangordes bij, zoals die van kerkelijke machthebbers, militairen e.d.


  naar boven