|
1.  |
badineren ww. 'luchtig schertsen' categorie: leenwoord Vnnl. speelen en badineren 'spelen en zich vermaken (gezegd van dolfijnen)' [1698; WNT Aanv.]; nnl. badineert 'schertst' [1793; WNT wollelaken]. Ontleend aan Frans badiner 'schertsen, keuvelen' [1549; Rey], afleiding van het zn. badin 'hij die wil plezieren' [1478], afleiding van het Oudprovençaalse werkwoord badar 'gek doen' (waaruit Frans bayer 'gapen'), van Laatlatijn batar 'id.', dat misschien van klanknabootsende oorsprong is. ◆ badinage zn. 'luchtige scherts, grappenmakerij'. Vnnl. badinage 'vermaak, gespeel' (gezegd van leeuwen) [1698; WNT Aanv.]; nnl. badinage 'scherts, vermaak' [1785; WNT zin].
|
naar boven
|