1.   historie zn. 'geschiedenis'
categorie:
leenwoord
Mnl. historie 'geschiedverhaal', met als oudste attestatie istorie [1240; Bern.]; daarnaast ook 'het gebeurde', zoals in een ghesciet dinc een historie 'iets wat gebeurd is, een historie' als vertaling van Latijn historia [1488; WNT geschiedenis].
Al dan niet via Oudfrans istorie [begin 12e eeuw; Rey] ontleend aan Latijn historia 'geschiedschrijving, verhaal', zelf ontleend aan Grieks historíā 'onderzoek, wetenschap; de daardoor verworven kennis, verslag, verhaal', afgeleid van historeĩn 'bestuderen, te weten komen', afgeleid van hístōr 'wijze man, rechter'.
Hístōr moet zijn ontwikkeld uit ouder *ís-tōr, de klankwettige reflex van pie. *wid-tōr, waarin het eerste lid de nultrap is van de wortel pie. *weid- 'zien', waaruit ook Nederlands weten.
In de Middeleeuwen werd vaak weinig onderscheid gemaakt tussen een waargebeurde vertelling van geschiedkundige feiten en een romantisch verhaal, en voor beide wordt dan ook wel de term historie gehanteerd. In elk geval ging het altijd om een geschreven verhaal, waarmee het zich duidelijk onderscheidde van geschiedenis (oorspr. 'dat wat geschiedt'), zoals in het Vroegnieuwnederlands nog blijkt uit history van de geschiedenisse 'de beschrijving van het gebeurde (= de geschiedschrijving)' [1573; WNT]. Pas in het Nieuwnederlands vervaagde het onderscheid: zowel geschiedenis als historie kunnen slaan op 'hetgeen gebeurd is' en op 'de beschrijving van wat gebeurd is'. Onder invloed van de wetenschappelijke bestudering van het verleden, dat niet meer werd gezien als een opeenvolging van afzonderlijke gebeurtenissen maar als één samenhangend geheel, worden de meervoudsvormen geschiedenissen en historiën nu nauwelijks meer gebruikt.


  naar boven