1.   idylle zn. 'onbedorven levenssituatie, literair genre'
categorie:
leenwoord
Nnl. idylle 'land-, veld- of herdersdicht' [1824; Weiland], "een kleine schildering, een tafereel uit het leven van natuurmenschen" [1847; Kramers], 'een situatie als in een literaire idylle' [1891; WNT]. Ouder is de attestatie een Herderszang, une Elegante Idille [1784; WNT uitlaten I], maar daarin is idille nog een Frans woord.
Ontleend aan Frans idylle [1674; Rey], eerder idille [1638], idilie [1555], ontleend via Italiaans idillio 'pastoraal gedichtje' [16e eeuw; DEDLI] aan renaissancistisch Latijn idyllium 'klein gedicht, herderszang' < Grieks eidúllion 'herdersdicht', letterlijk 'afbeeldinkje, kort beschrijvend vers', verkleinwoord van eĩdos 'vorm, gedaante', zie idee.
In de 3e eeuw v. Chr. schreef de Griekse dichter Theokritos als reactie op de verfijnde hellenistische stadscultuur gedichten over het landleven, onder de naam eidúllia 'idyllen'; dergelijke poëzie vond navolging in Byzantium en kwam sinds de Renaissance in de West-Europese literatuur in de mode. Vanaf de 18e eeuw werden ook idyllen in proza geschreven, in Nederland meestal in navolging van buitenlandse voorbeelden.
idyllisch bn. 'bekoorlijk door landelijke eenvoud en lieflijkheid'. Nnl. idyllisch "velddichterlijk, herderlijk" [1824; Weiland], 'landelijk; herderlijk, eenvoudig en onschuldig' [1847; Kramers], 'onbedorven, bekoorlijk, in de trant of in de versvorm van een idylle' [1891; WNT]. Ontleend aan, of gevormd naar analogie van Duits idyllisch [eind 18e eeuw; Pfeifer], afleiding van Idylle.


  naar boven