1.   formidabel bn. 'geweldig'
categorie:
leenwoord
Vnnl. formidabel 'vreeswekkend, beangstigend' in swaren en formidabelen aertbevingen [1648; WNT]; nnl. 'van geweldige hoedanigheid, geweldig' in Van Deyssel's formidabele welsprekendheid [1888; WNT]. Veel eerder al een woordenboekvermelding in de Franse vorm formidable 'vreeswekkend' [1553; van den Werve].
Via Frans formidable 'vreeswekkend' [1392; Rey], 'grote afmetingen, kracht, macht hebbend' [ca. 1830; Rey], ontleend aan Latijn formīdābilis 'vreeswekkend', bij formīdāre 'huiveren, vrezen', een afleiding van het zn. formīdō 'vrees', waarvan de verdere herkomst onduidelijk is.
De Nederlandse betekenisontwikkeling verliep, net als in het Frans, van 'huiveringwekkend' naar 'geweldig, vreselijk', waarna deze werd afgezwakt en de positieve betekenis van 'geweldig' overbleef. Vergelijkbaar zijn de ontwikkelingen van bijv. verschrikkelijk en vreselijk (zoals in verschrikkelijk/vreselijk mooi).
Fries: formidabel


  naar boven