1.   briljant bn. 'schitterend, zeer knap, virtuoos'
categorie:
leenwoord
Nnl. brillant 'glinsterend, flikkerend' [1745; Meijer], een brillant onthaal 'een schitterende, rijke ontvangst' [1788; WNT vertoef], brillant 'zeer knap' [1807; WNT verguldsel], briljant 'prachtig' [1861; WNT].
Ontleend aan Frans brillant 'schitterend, stralend' [1564; Rey], teg.deelw. van briller 'schitteren, glanzen' [17e eeuw; Rey], eerder al 'bewegen' [1559; Rey], en ontleend aan Italiaans brillare 'schitteren, stralen', eveneens eerder al 'bewegen'. Het Italiaanse werkwoord gaat misschien terug op middeleeuws Latijn *b(e)rillare 'schitteren als beril', zie bril. Ook mogelijk is dat brillare een variant is van prillare 'ronddraaien (onder andere als een bromtol)', zie pirouette; de optische schittering zou dan het gevolg zijn van de beweging (Rey).
De Franse gemouilleerde -ll- werd oorspr. als /lj/ uitgesproken en werd zo in het Nederlands overgenomen.
De betekenisontwikkeling in het Nederlands is verlopen van letterlijk 'schitterend, glinsterend' via 'prachtig, rijk en overdadig' (WNT 1899 zegt daarvan al: "voorheen veelvuldig gebruikt") naar 'zeer knap of fraai', gezegd van wetenschappelijke of kunstzinnige prestaties.
briljant zn. 'geslepen diamant'. Nnl. wel gesleepen Briljant 'mooi geslepen briljant' [1761-85; WNT]. Ontleend aan Frans brillant (zn.), het zelfstandig gebruikte teg.deelw. van briller. ◆ brillantine zn. 'polijstmiddel voor metalen; haarsmeersel'. Nnl. brillantine 'haarsmeersel' en 'polijstmiddel voor metalen' [beide 1914; WNT Aanv.]. In de betekenis 'polijstmiddel' is brillantine wrsch. een zelfstandige Nederlandse afleiding van het Franse werkwoord brillanter 'slijpen (van diamanten)', ontstaan onder invloed van Frans brillantine 'haarsmeermiddel' [1867; Rey], een afleiding met achtervoegsel -ine bij het bn. brillant; in de betekenis 'haarsmeersel' is het aan het Frans ontleend.


  naar boven