|
1. |
declameren ww. 'voordragen' categorie: leenwoord Vnnl. declameren 'voordragen' [1631; WNT resumeeren], declameeren 'uitvaren, fulmineren' [1664; WNT]; nnl. Ik declameer 'ik draag voor' [1731-35; WNT]. De betekenis 'fulmineren' nog tot in de 20e eeuw [1911; WNT slagboom]. Rechtstreeks of via Frans déclamer [1542; Rey] < Latijn dēclāmāre 'luid voordragen, roepen', een samenstelling van dē- 'weg, af' (zie de-) en clāmāre 'roepen', zie claim. ◆ declamatie zn. 'voordracht'. Nnl. declamatie "uitspreking van een reden" [1720; Meijer], 'voordracht' [1828; WNT voorstelling]. Ontleend aan Frans déclamation 'spreekoefening' [1375; Rey] < Latijn < dēclāmātiō 'het luid voordragen, roepen'. Fries: deklamearje ◆deklamaasje
|
naar boven
|