1.   muskaat zn. 'specerij'
categorie:
leenwoord
Mnl. muscata, muscate, moscate 'specerij' in Alant, muschaten, ende lacrissce, getemperet mitten wine 'wijn doortrokken van alantswortel, muskaatnoten en zoethout' [1253; VMNW hoest], naghele, sufraen, moscaten 'kruidnagels, saffraan, muskaatnoten' [1401; MNW stomaticum]; vnnl. muscaten 'muskaatnoten' [1514; WNT zedoar].
Ontleend aan Oudfrans muscate 'muskaat', variant van muscade als verkorting van nois muscade [ca. 1165; TLF] < Laatlatijn nux muscata 'noot met muskusgeur'. Hierin is muscata 'voorzien van muskus' een afleiding van Laatlatijn muscus 'muskus', via Grieks móskhos 'id.' ontleend aan Perzisch mušk 'id.', dat teruggaat op Sanskrit muṣká- 'testikel', een afleiding van mū́ṣ 'muis', zie muis 1. Muskus is een sterk ruikende stof die bij mannelijke muskusherten (geslacht Moschus) wordt afgescheiden door een klier nabij de geslachtsoganen.
Gebruikelijk zijn vooral de samenstellingen met noot 2: mnl. note muscate 'noot die muskaat heet, muskaatnoot' [1287; VMNW], vnnl. muscaet note 'id.' [1573; Thes.]. Ook nu nog zijn nootmuskaat en muskaatnoot synoniem.
Fries: muskaat


  naar boven