1.   torso zn. '(beeld van een) romp'
Nnl. torso "romp, een uit de oudheid overgebleven, maar verminkt standbeeld, zonder hoofd, armen en voeten" [1824; Weiland], torse "bovenlijf, verminkt beeld (zonder armen of beenen)" [1864; Calisch], 'onvoltooid werk(stuk)' in een fragment van nauwelijks twaalf bladzijden druks; een torso [1874; WNT], ook verkort tot tors in Doré kan een tors modeleeren [1882; WNT], 'romp van een lichaam, bovenlijf' in dat de winkelbedienden er normale torso's op na houden [1948; WNT].
Ontleend aan Italiaans torso '(kunst) beeld, meestal uit de Griekse of Romeinse oudheid, dat bestaat uit een romp zonder hoofd en slechts met aanzetten van armen en benen' [1612; DELI], eerder al 'romp' [1484; DELI], overdrachtelijke betekenis bij 'klokhuis, koolstronk, vruchtkern' [eind 13e eeuw; DELI], ontleend aan Laatlatijn tursus 'koolstronk', nevenvorm van klassiek Latijn thyrsus 'stengel, stronk; bacchusstaf', ontleend aan Grieks thúrsos 'met klimop, wijngaardranken en bovenaan met een dennenappel versierde staf van de bacchanten, attribuut van de wijngod Bacchus', een Klein-Aziatisch leenwoord, corresponderend met Luwisch tuwarsa 'wijnrank'.
De betekenisovergang in het Italiaans van 'klokhuis, vruchtkern' naar 'romp' wordt verklaard uit het feit dat torso's lange tijd niet als volwaardige kunstwerken werden beschouwd, vergelijkbaar met een bloemstengel zonder vruchten.
Fries: torso


  naar boven