1.   macaroni zn. 'deegwaren in de vorm van kromme pijpjes'
categorie:
leenwoord
Vnnl. wrsch. nog Italiaans in in Italien seer veel gebruyckt, genaempt fideli en macarony ... hier te lande noyt gezien nochte gebruyckt [1660; Sanders 2004]; nnl. dan macaroni "eene soort van Noedels" [1770; WNT], vermicelli- en macaronifabrijken [1819; WNT vermicelli], de grootste soort heet macaroni, de kleinere vermicelli [1843; WNT vermicelli]; ook wel als scheldnaam voor een Italiaan in dat die Macaroni iederen avond vijf gulden van haar eischt [1912; WNT zwart I].
Ontleend aan Zuid-Italiaans maccaroni 'deegspijs in de vorm van pijpjes' (Italiaans maccheroni), meervoud van maccarone 'deegwaar, pasta, met kaas', ook al middeleeuws Latijn maccaroni 'id.' [1279; TLF]. Verdere herkomst onzeker. Mogelijk is het afgeleid van maccare 'zachtmaken, pletten, kneden', dat teruggaat op Latijn mācerāre 'week maken', waarvan de verdere herkomst onduidelijk is. Een andere mogelijkheid is dat het woord ontleend is aan middeleeuws Grieks makaría '(banket bij een) begrafenisceremonie' en ook 'gerstebrij, gerecht met gerst', afleiding van mákar 'gelukkig', later 'overleden, wijlen, zaliger', een woord van onduidelijke herkomst. Een variant op deze theorie is ontlening aan middeleeuws Grieks makarṓneia, dat geattesteerd is in de betekenis 'begrafenisgezang' [13e eeuw; OED3] en waaruit dan 'maaltijd die bij een begrafenis wordt opgediend' zou zijn ontstaan, zoals tegenwoordig nog bij makarónia in het oosten van Thracië. Dit Griekse woord is gevormd uit makários 'gelukkig', afleiding van mákar, en aiṓnios 'eeuwig', afleiding van aiṓn 'leven, levensduur; eeuw, eeuwigheid', verwant met eeuw.
Fries: makaroany


  naar boven