1.   video- voorv. 'beeld-, met video-apparatuur'
categorie:
leenwoord, verkorting
Nnl. in talloze samenstellingen als videosignaal 'beeldsignaal en bijbehorende signalen' [1952; iWNT audio-], videofoon 'beeldtelefoon' [1955; Leeuwarder Courant], video-recorder en Video-tape [1956; Nieuwe Leidsche Courant], video-bandopnamen [1961; Zierikzeesche Nieuwsbode], daarna in talloze combinaties als video-conferentie 'vergaderen per televisiescherm' [1983; Leeuwarder Courant], videodagboek 'dagboek op video' [1988; Leidsche Courant].
Ontleend aan Engels video- 'beeld-' in verbindingen als video frequencies [1937; OED], video-signal [1937; OED], videophone [1955; OED], dat naar het model van Engels audio- in combinaties als audio-frequency [1913; OED], audiogram [1930; OED] (zie audio-), ontleend is aan Latijn vidēre 'zien', verwant met weten.
video zn. 'videorecorder; videoband'. Nnl. video 'televisie' [1949; Leeuwarder Courant], 'bepaald systeem van het vastleggen van beelden' in vastgelegd op beeldband (Video, Ampex etc.) [1964; Nieuwe Leidsche Courant], 'videorecorder' in Video plus camera [1978; Leeuwarder Courant], 'videoband' in een videootje huren [1985; Leeuwarder Courant]. Aanvankelijk ontleend aan Engels video 'beeldsignaal' [1937; OED], 'televisie' [1941; OED], daarna in het Engels ook 'videorecorder' [1958; OED], 'videoband' [1968; OED], in het Nederlands later zelfstandig ontwikkeld door verkorting van videorecorder, videotape en videoband. Engels video is het zelfstandig gebruik van video-. ◆ videoclip zn. 'korte film bij een popsong'. Ontleend aan Engels videoclip 'videoclip', een samenstelling van video en clip in de betekenis '(film)fragment' [1958; OED], afgeleid van clip in de betekenis 'uitknippen', van onduidelijke, maar wrsch. klanknabootsende herkomst.
Fries: fideo(-)


  naar boven