1.   geduld zn. 'kalme volharding'
categorie:
geleed woord
Onl. thu bist gethult min 'gij zijt mijn verwachting' [10e eeuw; W.Ps.]; mnl. ende (God) sal ghedult hebben in hem 'en God zal geduld met hen, vertrouwen in hen hebben' [1332; MNW-P]; ook in de vormen gedolt en gedout, in vecht v ane ongedout, die verdrift met gedout 'als ongeduld u aanvecht, verdrijf die dan met volharding' [1290; MNW-P], ich hain gedolt 'ik heb geduld, vertrouwen' [1410; MNW-R]; ook in de betekenis 'vermogen tot volharding, geestkracht; kracht, macht' in (God) sprac in sijn ghedolt 'God sprak in zijn almacht' [1470-90; MNW-R].
Afleiding, met het voorvoegsel ge- (sub f) van het werkwoord dulden 'verdragen'.
Os. gituld; ohd. githult, kidult, gedult (nhd. Geduld); oe. gethyld.


  naar boven