1.   gedoe zn. 'drukte; bedrijvigheid'
categorie:
geleed woord
Vnnl. Ondoet mijn' futselingh, ontfutselt mijn gedoe 'doe mijn prutswerk te niet' [1672; WNT ontfutselen]; nnl. in zyn bedryf, gedoe en draagen 'in zijn handelen, doen en gedrag' [1704; WNT dragen II], gedoe "geweld, geraas", wat is dit voor een gedoe? [beide 1717; Marin NF], hier heb je er zelvers maar gedoe mee 'hier heb je er zelf maar drukte, last mee' [1881; WNT zelf II], het onverschillig gedoe der meid 'het onverschillige gesjouw, gedrag van de dienstbode' [1889; WNT vaatwerk], aanstellerig gedoe 'aanstellerig druk gedrag' [1907; WNT Supp. aanstellerig].
Afleiding van het werkwoord doen met het voorvoegsel ge- (sub b, in de zin van 'voortdurende herhaling').
Vanaf het eind van de 19e eeuw alleen nog met negatieve connotaties als 'veel drukte en ophef' en 'omslachtig handelen'.


  naar boven