1.   gnuiven ww. 'gniffelen, zich in stilte verheugen'
categorie:
samensmelting (blending), tautologie, contaminatie, samentrekking
Nnl. ze begonnen te gnuiven, elkaar aan te stooten, te giechelen [1908; Groene Amsterdammer], (op) zoo'n dag gnuifde de redacteur van de Nieuwsbode 'verkneukelde zich, lachte in zijn vuistje' [1911; Groene Amsterdammer].
Volgens NEW bij de wortel pie. *ghneu- 'samenpersen, knijpen' (IEW 370), het woord zou betrekking hebben op het samenpersen van de lippen. Gezien de late attestatie lijkt dit hoogst onwaarschijnlijk. Eerder is het een jonge mengvorm van snuiven en gniffelen.
Fries: gnize


  naar boven