1.   knabbelen ww. 'met kleine beten knagen, kluiven'
categorie:
klankwoord
Vnnl. cnabbelen 'langzaam kauwen' [1562; Naembouck], terwijlent cnabbelt den armen boerman een bruun curste rogghen broots 'intussen knabbelt de arme boer aan een bruine korst roggebrood' [1566; WNT].
Klanknabootsend woord met de uitgang van een frequentatief. Zie ook knibbelen.
Nnd. knabbeln (waaruit door ontlening nhd. knabbern); nfri. gnabbelje, knabbelje; ne. vero. knabble, knable. Daarnaast diverse klankvarianten: vnnl. knappen; nhd. knappern; nfri. gnabje, knabje, gnaffelje; ne. vero./dial. knap, knapple; nzw. knapra. Alle genoemde woorden betekenen min of meer hetzelfde als knabbelen.
Fries: gnabbelje, knabbelje


  naar boven