1.   knippen ww. 'snijden met een schaar e.d.; een klappend geluid met de vingers maken'
categorie:
klankwoord
Mnl. eerst alleen in afleidingen en samenstellingen: vachten van knippinghe 'geschoren vachten' [1252; MNW ruware], knippeles 'knipafval', knipbussen 'soort vuurwapens' [1454-73; MNW cnipbusse]; vnnl. knippen 'een klappend geluid met de vingers maken' [1599; Kil.], "aan kleine stukjes snijden" [1701; Marin].
Wrsch. een klanknabootsend woord; zie ook knakken. Verwantschap met knijpen, hetzij door expressieve geminatie, hetzij door ablaut, lijkt onwaarschijnlijk: het woord knijpen is in het Middelnederlands niet geattesteerd, en de eventuele betekenisovereenkomst is te zwak om daarmee ook andere klankschilderende betekenissen te verklaren: een knipbusse en het 'snijden met een schaar e.d.' hebben niets met knijpen te maken.
Mnd. knippen 'knipogen'. Men zou hier kunnen denken aan een variant van knipen 'knijpen'. Het Engels en de Scandinavische talen hebben hier een -l- i.p.v. een -n-: ne. clip, nzw. klippa; in het mnd. betekent klippen naast 'knippen' ook 'een scherp geluid maken'. Zowel knip als klip is een redelijke nabootsing van het geluid van een schaar.
Knippen kreeg de betekenis 'de oogleden sluiten en weer openen', zoals in met knippend oog en bleeke wangen [1829; WNT knippen VI]. Ouder is al het werkwoord knip-oogen '(herhaaldelijk) met de ogen knipperen' [1717; Marin NF], uit knippen en oog volgens het model van knarsetanden, stampvoeten enz. Volgens het WNT is deze betekenis van knippen ontstaan door vergelijking met de knipbeweging van een schaar. Het werkwoord knipogen beperkte zich later tot het eenmalig knipperen met één oog als teken van verstandhouding, wenk e.d.
knipsel zn. 'wat (uit)geknipt is'. Mnl. knippeles 'knipafval' (met metathese uit -sel) [1350-97; MNW cnippeles]; vnnl. knipsel der naghelen 'afgeknipte nagels' [1599; Kil.], 'bewust (uit)geknipt stuk papier' in na ... dat alle de kinderen hunne ... knipzels hadden moeten te voorschyn brengen [1784; WNT]. Afleiding van knippen met het achtervoegsel -sel.
Fries: knippe ◆ knipsel


  naar boven