1.   knecht zn. 'assistent, bediende'
categorie:
erfwoord
Onl. kneght 'krijger, soldaat' in seszogh bitherua kneghta 'zestig dappere soldaten' [ca. 1100; Will.]; mnl. knegt 'dienaar; horige, leenman; slaaf' [1240; Bern.], meestal knecht [1265-70; VMNW].
Os. kneht; ohd. kneht (nhd. Knecht); ofri. kniucht, knecht; oe. cniht, cnieht (ne. knight); alle 'jongeman, dienaar, leerling', oe./ne. ook 'soldaat, ridder', < pgm. *knehta-.
Verdere herkomst onbekend. Buiten het Germaans zijn er geen verwante woorden. Zie ook knaap.
Fries: -


  naar boven