1.   geschikt bn. 'passend; aardig'
categorie:
geleed woord
Mnl. 'gepast, welvoeglijk' in dat hi alle dinghen verghetet, die niet gescict en sijn tot gode 'dat hij alle dingen vergeet die niet gepast zijn voor God' [1437; MNW verscheiden], 'passend, bekwaam' in is hy bet ghescict ende habelre 'is hij geschikter en handiger' [15e eeuw; MNW]; vnnl. 'bekwaam, in staat' in geschickt in rechten 'doorkneed in de rechtswetenschap' [1573; WNT]: nnl. 'passend, bruikbaar' in geschikt voor 't Orgel en Clawier [1777; WNT Supp. agrement], de zeepe is daerom seer geschikt, om de vettige onsuyverheden ... weg te nemen [1797; WNT zeep I], 'prettig in de omgang, aardig' in hij is een heel geschikt man [1887; WNT].
Verl.deelw. van schikken 'plaatsen, ordenen, regelen'; geschikt is dus letterlijk 'op de juiste wijze geplaatst en geordend'.
Mnd. geschicket, mhd. geschicket (nhd. geschickt 'handig').
Fries: geskikt


  naar boven