|
1.  |
blutsen ww. 'deuken' categorie: klankwoord Vnnl. blutsen [1562; Naembouck], ook butsen 'stuk stoten, kneuzen' [1599; Kil.]. Nevenvorm van botsen 'op elkaar stoten'. Door l-epenthese staan vormen met bl- naast die met b-. Het werkwoord behoort voornamelijk tot de spreektaal, en dan nog vooral in het zuidelijke taalgebied (maar ook Fries blutse). ◆ bluts zn. 'deuk, kneuzing'. Vnnl. blutse [1562; Naembouck]. Afleiding van het werkwoord. Fries: blutse
|
naar boven
|