1.   regio zn. 'gebied'
categorie:
leenwoord
Nnl. "Regiones" of Streeken [1734; WNT], de "regio" van de Blaas 'de blaasstreek' [1768; Vad.lett., 346], provincie, regio [1837; Willems], dan ook overdrachtelijk 'gebied in wetenschap, kunst, enz.' in een fantazievoller, geestrijker régio [1921; Groene Amsterdammer], Ethiopische regio 'gebied in Afrika en Arabië met eigen karakteristieke fauna' [1929; WNT Aanv. Ethiopisch].
Wetenschappelijke ontlening aan Latijn regiō 'richting, gebied', een afleiding van regere 'richten, regeren', zie regeren.
regionen zn. mv. 'gebieden'. Nnl. zekere regionen van het vrouwelijk hart [1861; Vad.lett., 364], naar Noordpool regionen [1905; Groene Amsterdammer]. Ontleend aan Duits Regionen, mv. van Region 'gebied' [1822; Paul], eerder al 'geestelijke sfeer' [1783; Paul] en 'hemelsfeer' [1478; Paul], dat ontleend is aan Latijn regio (genitief regiōnis).
Literatuur: J.F. Willems (red., 1837), Belgisch museum voor de Nederduitsche tael- en letterkunde en de geschiedenis des vaderlands, Gent, I, 76
Fries: regio ◆ -


  naar boven