1.   gezeggen ww. 'overreden'
categorie:
geleed woord
Mnl. gesegghen 'mededelen, volledig vertellen' in alsig uan heme gesagen mag 'als ik over hem vertellen mag' [1200; CG II, Servas]. Reeds in het vnnl. verouderd behalve in de nog steeds bestaande uitdrukking zich laten gezeggen 'zich laten overreden, doen wat een ander zegt': vnnl. sich laeten ghesegghen [1599; Kil.].
Het Middelnederlandse werkwoord is met ge- (sub f) gevormd bij zeggen en heeft ook dezelfde hoofdbetekenis als zeggen, zij het met nadruk op de voltooiing van een spreekactie. Voor de betekenis die het woord nu heeft, wijst het WNT op een Zuid-Duits equivalent ihm gesagen lassen met dezelfde betekenis, maar het lijkt niet wrsch. dat het Nederlands ontleent aan een niet-aangrenzende gewestelijke taal.
gezeglijk bn. 'gehoorzaam'. Vnnl. geseggelick 'id.' [1637; WNT]. Afleiding met het achtervoegsel -lijk van het werkwoord. ◆ ongezeglijk bn. 'ongehoorzaam'. Vnnl. ongeseghlijck 'zich niet latende gezeggen' [1629; WNT]; nnl. vooral gezegd van kinderen: ongezeglijk 'ongehoorzaam' [1813; WNT]. Afleiding met on- van gezeglijk.


  naar boven