1.   gezant zn. 'afgevaardigde'
categorie:
leenvertaling
Vnnl. ghesandte, ghesandt-bode 'boodschapper van een staatshoofd' [1588; Kil.], ook algemener 'boodschapper', zoals in daer is een gesante geschickt onder de heydenen 'er is een boodschapper gestuurd naar de heidenen' [1637; Statenbijbel].
Wellicht ontleend aan Vroegnieuwhoogduits Gesandter [16e eeuw; Pfeifer], zelfstandig gebruik van het bn. in gesandter Bote 'gezonden bode' (als gesanter pote [1482; Kluge21]), dus van het verl.deelw. gesandt van senden 'zenden', zie zenden. Ook mnl. senden had echter een verl.deelw. ghesant naast ghesent en later gezonden), zodat ontlening niet noodzakelijk is. Wellicht wijst het meervoud gezanten evenwel toch op ontlening uit het Hoogduits: bij zelfstandige ontwikkeling in het Nederlands zou dat eerder gezanden zijn (Schönfeld 1970, par. 92).
In een 13e-eeuwse woordenlijst staat het woord gesant 'spion, verkenner (Latijn emissarius)' [1240; Bern.], maar aangezien dit woord een andere betekenis heeft en verder in het Middelnederlands niet meer voorkomt, moet het geïsoleerd van het huidige gezant beschouwd worden.


  naar boven