1.   kornoelje zn. 'plant (geslacht Cornus)'
categorie:
leenwoord
Vnnl. kornelle 'kornoeljebes' in de samenstelling een kornelle boom 'een kornoelje' [1545; WNT], cornoelien 'kornoeljebessen' [1554; Toll.], als boomnaam in kornoelie ofte lange kerse-boom [1658; WNT].
Ontleend aan Frans cornouille 'vrucht van de kornoelje', eerder al cornoylle [1300-50; TLF], cornolles [1229-52; TLF] < Latijn *cornulla, gevormd met het verkleiningsachtervoegsel -ulla van cornum 'vrucht van de kornoelje', bij cornus 'kornoelje'.
Latijn cornus 'kornoelje' is verwant met: Grieks kránon, kráneia 'kornoeljebes'; en wrsch. ook met Litouws kirnis (vero.) 'kersenboom'; waarschijnlijk zijn dit afleidingen van pie. *ḱer-/*ḱor- 'hard uitsteeksel' (IEW 574), zie hoorn.
Fries: kornelle


  naar boven