1.   koraal 1 zn. 'kalkmassa van holtedieren'
categorie:
leenwoord
Mnl. corael 'koraal' [1287; VMNW]; vnnl. een corael steen [1548; Servilius corallium], korael 'koraal' [1599; Kil.].
Ontleend, al dan niet via Oudfrans coral [voor 1150; Rey] (Nieuwfrans corail), aan middeleeuws Latijn corallus 'koraal', nevenvorm van klassiek Latijn corallium, cūral(l)ium, dat weer ontleend is aan Grieks korállion of kūrálion 'koraal'. De herkomst van het Griekse woord is onbekend. Mogelijk is het een samentrekking van kórē halós 'dochter van de zee', wat dan een leenvertaling zou kunnen zijn van een overeenkomstige Indische uitdrukking. Ontlening aan Hebreeuws gōrāl 'steentje (om mee te loten); noodlot' is zeer onwaarschijnlijk (Masson 1967). Zie ook kraal.
Fries: koraal


  naar boven