1.   corps zn. '(studenten)vereniging'
categorie:
leenwoord
Mnl. cors 'lichaam' [1265-70; CG II, Lut.K], 'het lichaam ener gemeente, gemeente' in 'tcours van der stede van Ghend [1327; Stall. II, 106], Die buerchemeester van den corpse van Brucghe [1300-50; MNW]; vnnl. op corpus van dorpen oft particuliere persoonen [1563; Stall.], corpora (mv.) 'verzamelde bezittingen' in de Corpora van de Stiften ende Cloosteren [1594; WNT stift II], corps 'groep, troepenafdeling' in een corps de guarde van 40 mannen [1597; WNT vergadering], een corps van 4000 man [1695; WNT verschreven]; nnl. studentenkorps 'troepenafdeling bestaande uit studenten' [1831; WNT student], corps 'studentenvereniging' [1841; WNT versnipperen]. In de meeste betekenissen behalve de laatste thans gespeld als korps.
Ontleend aan Frans cors 'lichaam' [9e eeuw], corps 'id.' [12e eeuw], 'groep, vereniging' [13e eeuw] < Latijn corpus 'lichaam', zie corpus. Het meervoud corpora is een rechtstreekse ontlening van het Latijnse mv. corpora 'lichamen'.
Fries: korps


  naar boven