1.   messing zn. 'geelkoper, legering van koper en zink'
categorie:
etymologie onduidelijk
Mnl. messinc 'geelkoper' [1240; Bern.], Vele kistghen van blinckende missinck 'veel kistjes van blinkend messing' [1450-1500; MNW]; vnnl. messing 'benaming voor verschillende mengsels van koper en zink; geel koper' [1660; WNT].
Vaak wordt gedacht aan overname uit Grieks mossúnoikos (khalkós), dat is genoemd naar de Mossynoiken in het noordoosten van Klein-Azië, die volgens (Pseudo-)Aristoteles de legering als eerste hebben vervaardigd. Hoe de naam dan in het Germaans is gekomen, is onduidelijk. In het Slavisch komen weliswaar Tsjechisch mosaz en Pools mosiądz voor, maar dat zijn West-Slavische talen en die kunnen het woord eventueel uit een Germaanse taal hebben overgenomen. De Oudengelse attestatie uit 950 (zie onder) duidt op een andere weg, maar welke is niet duidelijk.
Mnd. messinch; mhd. messinc, missinc; nzw. mässing; oe. met een ander achtervoegsel mæstling, mæsling 'koper' [950].
Fries: -


  naar boven