Gezocht op:
trefwoord: ""
en categorie: "klankwoord"

281 tot 290 van 345

1 | 11 | 21 | 31 | 41 | 51 | 61 | 71 | 81 | 91 | 101 | 111 | 121 | 131 | 141 | 151 | 161 | 171 | 181 | 191 | 201 | 211 | 221 | 231 | 241 | 251 | 261 | 271 | 281 | 291 | 301 | 311 | 321 | 331 | 341

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >

Index:



protestant
protesteren
proto-
proton
provisie
proza
pruik
pruim
prul
prut

prutsen

psalm
psyche
psychiater
psychiatrie
psychologie
pub
puber
puberen
puberteit
publiceren


281.   prutsen ww. 'knoeien, onhandig bezig zijn'
categorie:
klankwoord
Nnl. prutsen, prutselen 'knoeien, onhandig bezig zijn' [1893; Kuipers], te prutsen en met inkt te knoeien [1899; Groene Amsterdammer], 'peuteren' in aan dat pak te prutsen [1900-04; WNT], ook overdrachtelijk 'knoeien' in (over een opera) deze bewerking in elkaar ... geprutst [1917; Groene Amsterdammer].
Een jong woord, dat doet denken aan prut 'bezinksel, rommel', dat ook een negatieve betekenis heeft. Het is daar wellicht van afgeleid. Zie ook frutselen en frunniken.
Fries: -
282.   punniken ww. (NN) 'klosjebreien'
categorie:
klankwoord, alleen in België of Nederland
Nnl. punneken, purreken (Zaanstreek, Oud-Beierland) 'in de neus peuteren, pulken', (Zaanstreek, Waterland) 'dik wolkoord vlechten op een kurk' [alle 1897; Boekenoogen], Het alom bekende "kurkje breien" of "punniken" [1935; iWNT].
Ontstaan als nevenvorm van pulleken, spreektaalvorm van pulken 'peuteren'. De -l-, -n- en -r- worden alle op dezelfde plaats gearticuleerd en kunnen gemakkelijk met elkaar wisselen.
Zie ook het jongere woord frunniken.
Fries: -
283.   putsch zn. 'staatsgreep'
categorie:
leenwoord, klankwoord
Nnl. putsch "in Zwitserland: volksoploop, opstand" [1851; Kramers II], Kapp-Putsch 'bepaalde opstand in Berlijn' [1920; Groene Amsterdammer], dan zou zekerlijk een nieuwe "Putsch" in Duitschland ... waarschijnlijk geweest zijn [1920; Groene Amsterdammer].
Ontleend aan Duits Putsch 'plotselinge volksopstand', oorspr. een Zwitsers-Duits woord met de betekenis 'slag, botsing', dat al in de 16e eeuw in een overdrachtelijke betekenis 'opstand' voorkwam. Buiten Zwitserland, met name in Duitsland, werd het bekend door de berichtgeving rondom een volksopstand in Zürich in 1839, die later bekend kwam te staan als de Züriputsch; pas door de zogenaamde Kapp-Putsch, de naam van een mislukte staatsgreep in Berlijn in maart 1920 (genoemd naar de Duitse jurist Wolfgang Kapp (1858-1922), een van de initiatiefnemers ervan), raakte het woord algemeen bekend in diverse andere talen. Het woord zal oorspr. een klanknabootsing zijn geweest.
Fries: putsch
284.   raaf zn. 'vogel (Corvus corax)'
categorie:
erfwoord, klankwoord
Onl. ravo 'raaf' in het toponiem Raventhun (Frans-Vlaanderen), letterlijk 'Ravenhof' [1084; ONW] en in suarz samo ein rauon 'zwart als een raaf' [ca. 1100; Will.]; mnl. raue 'raaf' [1240; Bern.]; vnnl. Raef [1625; WNT].
Mnd. raven; ohd. hraban, raban (nhd. Rabe); nfri. raven; oe. hræfn (ne. raven); on. hrafn (nde. ravn); alle 'raaf', < pgm. *hrabna-. Daarnaast staan enkele vormen met assimilatie -bn- > -mn- > -m(m)-: onl. *(h)ram in toponiemen, bijv. Hramasdung (onbekende plaats in Oost-Vlaanderen), letterlijk 'raafdonk' [821, kopie 941; Gysseling 1960]; os. -ram; ohd. hram; oe. hræmn; nzw. ram. Ohd. rappe 'ravenzwart paard' kan uit pgm. *hrabbna- zijn ontstaan.
Verwant met: Latijn corvus 'raaf', cornix 'kraai'; Grieks kóraks 'raaf', korṓnē 'kraai'; Iers crū 'raaf'; bij de wortel pie. *kor- 'raaf' (IEW 567), dat wrsch. een klanknabootsing van de roep van de raaf is.
Fries: raven < mnd., eng.?
285.   rammelen ww. 'ratelen; schudden; slecht geconstrueerd zijn'
categorie:
klankwoord
Mnl. in de afleiding rammelart (eigennaam) [1242; GN], rammelen 'rinkelen, ratelen, schudden' in dat winket van der poorten, dat so lude rammelde, dat ... 'het deurtje in de poort, dat zo luid rammelde, dat ...' [1400-50; MNW]; vnnl. rammelen 'lawaai maken, schudden' in staen rammelen aende deure [1504; MNW], 'rommelen, geluid maken door honger' in den buyc sal hem rammelen [1514; MNW]; nnl. rammelen ook overdrachtelijk 'niet goed in elkaar zitten' in een stuk waarin geen algemeene harmonie is ... het rammelt [1815; WNT].
Rammelen is een variant van rommelen 'een zeker soort geluid voortbrengen', een klanknabootsend woord.
Ne. (dial.) ramble 'rammelen, rommelen'; ozw. rambla 'lawaai maken' (nzw. ramla 'vallen, neerstorten'), nde. ramle 'in elkaar storten/donderen'.
rammelaar 2 zn. 'rinkelend babyspeelgoed'. Vnnl. 't rammelaartje 'het rinkelspeeltje' [1682; WNT]. Afleiding met het achtervoegsel -aar van rammelen 'ratelen, schudden'.
Fries: -
286.   ratel zn. 'houten klepper; orgaan van de ratelslang; mond, babbel'
categorie:
klankwoord
Mnl. ratel 'klepper', eerst als toenaam van Jan Ratel [1382; Debrabandere 2003], dan soe waert de ratel ... gheslaghen 'dan werd de ratel gehanteerd' [1400-50; MNW-P]; vnnl. ratel 'klepperinstrument' in des stadts roeper ... met de raetele 'de stadsomroeper met de ratel' [1612; WNT], 'id. als speelgoed' in een Kindt van twee jaren ... spelende met Ratels [1648; WNT], 'orgaan van de ratelslang' in de samenstelling raetel-slange 'soort slang die een klepperend geluid maakt' [1648; Van Donselaar 1997c], Ratel-Slangen ... hebben een Ratel achter aende Steert [1655; WNT], bij overdracht ook 'mond die veel praat' in hou jy je raatel [1685; WNT]; nnl. ook 'persoon die veel praat' in 'en ratel van e wijf [1908; WNT].
Klanknabootsend woord. Wrsch. is ratel een afleiding van het werkwoord ratelen 'een klapperend geluid maken', hoewel dat later geattesteerd is: banneren ('vlaggen') ende wimpelen ratelende in den wint [1470; MNW wimpel]. Ook het van ratelen afgeleide ratelersse 'ratelaarster, zij die ratelt' wordt al in 1479 gebruikt in de overdrachtelijke betekenis 'babbelaarster' (MNW). Ook voor het Engels en Duits gaan BDE, ODEE, OED, Kluge en Pfeiffer uit van een zn. dat is afgeleid van een ouder werkwoord.
Nnd. ratel; vnhd. Rassel 'klepper'; oe. hratele, hrætelwyrt 'plant met zaden die ratelen' (vne. rattle 'ratel'). Daarnaast de werkwoorden: mnd. rettelen; mhd. razzeln 'ratelen, rammelen' (nhd. rasseln); me. ratelen (ne. rattle 'ratelen').
Volgens BDE, ODEE en OED is Nederlands ratelen wrsch. de bron van het Engelse werkwoord rattle; volgens OED is de overeenkomst tussen het weinig frequente Oudengelse woord hratele, hrætel- en het pas veel later in het Middelengels geattesteerde werkwoord rattle wrsch. toeval. Dit zou betekenen dat het oorspr. klanknabootsende werkwoord uitsluitend continentaal-West-Germaans was.
Fries: rattel
287.   ratelen
categorie:
klankwoord
Zie: ratel
288.   razen ww. 'woeden, bulderen'
categorie:
geleed woord, erfwoord, klankwoord
Mnl. rasen 'dol zijn, gek zijn, raaskallen' in of dat wif rasende wirt 'als de vrouw een aanval van waanzin krijgt' [1250; VMNW], so gaet hi rasen 'dan gaat hij raaskallen' [1287; VMNW]; vnnl. rasen, razen ook 'tekeergaan, woeden' in waerom rasen die Geusen? [1572; WNT], het raazendt onweer [1653; WNT]; nnl. razen ook 'schreeuwend tekeergaan' in begonnen zy ... te raazen en te tieren [1726; WNT], 'een suizend geluid maken' in het water ... begint te raazen (in de ketel) [1788; WNT], 'met brommend geluid snel bewegen' in in de auto ... en we raasden weg [1936; WNT].
Mnd. rasen 'dol zijn'; nhd. rasen 'dol zijn' (nhd. rasen); oe. rǣsan 'aanstormen'; on. rása 'voorwaarts stormen' (nzw. rasa); < pgm. *rēsōn-. Wrsch. afgeleid van pgm. *rēsa-, *rēsō- 'snelle voortbeweging', waaruit: mnd. rās 'hevige stroming'; oe. rǣs 'het aanstormen, aanval'; on. rás 'loop, het rennen' (zie race). Daarnaast staat ablautend on. rasa 'vallen, glijden' (nzw. rasa 'instorten; razen') < *rasōn-.
Wrsch. verwant met: Grieks erōḗ 'vaart, aandrang'; < pie. *(h1)reh1s- 'zich storten' (LIV 501).
razernij zn. 'dolheid'. Mnl. rasernie 'dolheid, krankzinnigheid' in dese ghecheit mach wel rasernie ... heten 'deze dwaasheid kan wel krankzinnigheid worden genoemd' [ca. 1435-ca. 1500; MNW]; vnnl. dese rasernie 'deze onzin, dwaasheid' [1568; WNT], rasernije, oft frenesie 'krankzinnigheid' [1581; WNT]. Afleiding van razen met de variant -ernij van het achtervoegsel -erij. Iets eerder in het mnl. bestond al de eerst veel frequenter gebruikte afleiding raserie [1434-36; MNW], die in het vnnl. nog voorkomt als raserie, raserije, raserij, maar aan het eind van de vnnl. periode uitsterft.
Fries: raze ◆ -
289.   reiger zn. 'vogel' (Ardeidae)
categorie:
substraatwoord, klankwoord
Onl. als toenaam van Theodericus Reigere [1185; Debrabandere 2003]; mnl. reigher 'reiger' [1285; VMNW].
Mnd. reger; ohd. reigaro (nhd. Reiher); nfri. reager; oe. hrāgra; on. hegri (nzw. häger); alle 'reiger', < pgm. *hraigara-. Daarnaast staat een nevenvorm met dissimilatie (zie ook remmen) pgm. *haigarō-, waaruit: onl. heigero als glosse voor 'pelikaan' [10e eeuw; W.Ps.] (mnl. heiger 'reiger' [1240; Bern.]); ohd. heigaro, heigro. Hieraan is Fins haikara 'reiger' ontleend. Verder ontstonden uit een Frankische vorm *haigro enkele Romaanse woorden, waaronder Oudfrans hairon 'reiger' (Nieuwfrans héron), en door ontlening Engels heron.
Verwante woorden zijn er alleen in het Keltisch, bijv. Welsh crehyr, crychydd 'reiger'. Zie Schrijver 1997, die Proto-Keltisch *krVxVrV- reconstrueert, waarin V een klinker is en x een velare fricatief. Een eenduidige Indo-Europese reconstructie is onmogelijk. Schrijver veronderstelt herkomst uit een Noordwest-Europese substraattaal, waarvoor hij *krVxar- reconstrueert. Mogelijk gaat de naam terug op een klanknabootsing.
Literatuur: Schrijver 1997, 297-303
Fries: (iel)reager
290.   rel zn. 'opstootje'
categorie:
geleed woord, klankwoord
Vnnl. rel eerst alleen 'het spreken; het geklets' in huer lieder rel 'hun gepraat' [1509; WNT], zyn boerdelic rel 'zijn grappige gekakel' [1509; WNT], dan rel 'druk gepraat, lawaai, gedoe' [1558; WNT], in aansluiting daarbij 'opschudding, consternatie' in zulke rellen 'dergelijke opschudding' [1559; WNT]; nnl. rel 'straatruzie, opstootje' in het zou een rel worden [1941; WNT], 'opschudding, ruzie' in politieke rel [1953; WNT], 'ruzie, vechtpartij, herrie' in om een rel te trappen, om kabaal te maken [1956; WNT].
Afleiding van het werkwoord rellen 'spreken, kleppen, kletsen, kakelen' [ca. 1509; WNT], Vlaamse en Hollandse variant van rallen 'id.' [1477; MNW].
Mnd. rallen 'lawaai maken; gekheid maken, kletsen' (nnd. rallen); nfri. râlje 'babbelen'; nzw. dial. ralla 'kletsen, babbelen'; < pgm. *rallēn-, *rallōn-. Wrsch. een klanknabootsend woord voor geluiden die zich herhalen. Een andere mogelijkheid is dat het woord door assimilatie -ll- < -zl- teruggaat op *razlōn- en dan verwant is met *razdō- 'spraak, stem', waaruit: ohd. rarta; oe. reord; on. rödd; got. razda. Hiervan is de herkomst onduidelijk.
Fries: rel(tsje) 'verhaaltje, rijmpje'

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >
  naar boven