Gezocht op:
trefwoord: ""
en categorie: "etymologie in brontaal onbekend"

21 tot 30 van 127

1 | 11 | 21 | 31 | 41 | 51 | 61 | 71 | 81 | 91 | 101 | 111 | 121

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >

Index:



bodega
bodem
body
bodywarmer
boedel
boef
boefje
boeg
boegseren
boegspriet

boei 1

boei 2
boeien
boeier
boek
boekanier
boeken
boeket
boekhouden
boekhouder
boekhouding


21.   boei 1 zn. 'keten'
categorie:
leenwoord, etymologie in brontaal onbekend
Mnl. boien (mv.) 'ketenen' [1285; CG II, Rijmb.]; vnnl. boeyen 'gevangenschap, gevangenis' [1526; WNT verzwaren], 'figuurlijke ketenen' [1580; WNT verbeest].
Al dan niet via Oudfrans buie, boie 'keten, boei' [12e-13e eeuw] uit Latijn boia (meervoud boiae) 'halsband, voetboei', van onbekende verdere herkomst. Een wel geopperde verdere afleiding van Grieks boeĩai 'stroken ossenleer' (afleiding van boūs 'rund') wordt tegenwoordig als onjuist beschouwd (Walde/Hofmann).
Mnd., mhd. boie; nfri. boeijen (mv.) 'figuurlijke ketenen' [1824; WFT], boei 'kluister' [1869; WFT]; on. (< mnd.) beja, bœja (nzw. boja).
boeien ww. 'de aandacht vasthouden'. Mnl. boeyen 'ketenen' [1300-50; MNHWS] en (overdrachtelijk) 'de aandacht vasthouden': nnl. boeijen [1816; WNT]. Afleiding van boei.
Fries: boei
22.   boei 2 zn. 'drijvend baken'
categorie:
leenwoord, etymologie in brontaal onbekend, uitleenwoord
Vnnl. boye 'drijver' [1563; WNT uitwerpen I], boeye "anckervlot" [1599; Kil.].
Herkomst onduidelijk. Mogelijk hetzelfde woord als boei 1; in dit geval kan het eveneens via het Frans ontleend zijn, wellicht al in de betekenis 'ton die vastgeketend, verankerd ligt'. Anderen veronderstellen dat boei 'baken' teruggaat op een andere vorm: Oudfrans *boie, boue [1394] (Nieuwfrans bouée 'boei, baken'), waarbij dan de vorm *boie terug zou gaan op Oudfrankisch *bōkan < pgm. *baukna- 'baak, merkteken', zie baken. Vanwege de vorm boue wordt echter ook gesuggereerd dat het Frans het woord aan Nederlands boei heeft ontleend (Toll.).
Duits Boje '(anker)boei', Fries boei 'drijver, baken' [1869; WFT], Deens boie, bøie en Zweeds boj komen uit het Nederlands of Nederduits; Engels buoy komt uit het Nederlands of wellicht rechtstreeks uit het Frans. Het woord is uit het Nederlands voorts ook ontleend in Italiaans boia; Spaans boya; Russisch bui.
reddingsboei zn. '(kurken) boei om op te drijven'. Nnl. redding-boei 'id.' [1813; WNT]. Samenstelling met het nomen actionis redding bij redden.
Literatuur: B. Vidos (1957) 'Étymologie organique', in: Revue de Linguistique Romane 21, 93-105
Fries: boei
23.   boert zn. 'middeleeuwse klucht'
categorie:
leenwoord, etymologie in brontaal onbekend
Mnl. boerde 'klucht' [1265-70; CG II, Lut.K], boert 'id.' [1415-35; MNW-R].
Ontleend aan Oudfrans bourde 'spel, grap, fopperij, leugen' [1180; Rey], een woord van onzekere herkomst. Het is wrsch. verwant met Provençaals borda 'leugen' [1291; Rey]. Beide woorden kunnen teruggaan op een (niet geattesteerd) Latijn burda 'geluid om de aandacht te trekken', waarvan alleen een werkwoordsvervoeging burdit 'hij maakt geluid om de aandacht te trekken' is overgeleverd.
boertig bn. 'grof komisch'. Vnnl. boertig 'komisch' [1564; WNT]. Afleiding met -ig.
Fries: -
24.   brigade zn. 'afdeling in het leger of bij de politie'
categorie:
leenwoord, etymologie in brontaal onbekend
Vnnl. brigade 'bende' [1650; Claes 1994a], 'zekere legerafdeling' [1669-72; WNT].
Ontleend aan Frans brigade 'troep' [1650] < Italiaans brigata 'strijdgroep', een afleiding van het werkwoord brigare 'in afdelingen strijden' bij het zn. briga 'twist, strijd'. De verdere herkomst van deze vorm is onzeker.
Mogelijk stamt Italiaans briga af van Gallisch *briga (waarnaast Welsh bri 'kracht'; Gaelisch brigh 'kracht') < Proto-Keltisch *brīg- 'kracht' < pie. *gwrih2-g-o- bij de wortel pie. *gwerh2- of *gwreh2- 'zwaar', misschien met *gwrh2-i- > *gwrih2- als uitbreiding.
Door de oorlogen van de 17e eeuw is het woord als militaire term wijdverbreid geraakt in Europa: Fries brigade, Duits brigade, Engels brigade, Deens brigade; Zweeds brigad; Spaans brigada, Russisch brigada.
brigadier zn. 'legerrang, politierang'. Vnnl. brigadier 'rang in het leger' [1686; WNT voortrekken I]; nnl. brigadier 'politierang' [1858; WNT]. Ontleend aan Frans brigadier 'brigadecommandant' [1642], afleiding van brigade.
Fries: brigade
25.   bunker zn. 'verdedigingswerk, schuilplaats; zandkuil op golfterrein'
categorie:
leenwoord, etymologie in brontaal onbekend
Nnl. bunker 'bergplaats, kolenruim' [1911; Gallas], bunkers (mv.) 'betonnen, deels onderaardse, schuilplaatsen en verdedigingswerken' [1941; WNT Aanv.], bunker 'zandkuil op golfterrein' [1950; Dale].
Ontleend aan Engels bunker 'betonnen verdedigingswerk, schuilplaats' [1939; OED], eerder al 'kolenbergplaats' [1921; OED], 'kolenruim van schip' [1839; OED] en 'zandkuil, zitplaats in veld' [1824; OED], waarvan de herkomst niet duidelijk is.
Mogelijk hangt het woord samen met Engels bunk 'houten opbergplaats; zit- en ligplaats'; mnd. bonik, bonk 'lading, laadruim'; nno. bunki 'scheepslading', oorspr. 'planken beschotting voor scheepslading', van onbekende herkomst.
Het woord is ook in het Duits ontleend: Bunker 'grote bergplaats' [19e eeuw; FWdS]. De nieuwe Engelse betekenis 'betonnen verdedigingswerk, schuilplaats' is al voor de Tweede Wereldoorlog ook in het Duits overgenomen [FWdS] en in de Tweede Wereldoorlog ook in het Nederlands terechtgekomen.
bunkeren 'kolen etc. aan boord nemen; veel eten'. Nnl. bunkeren 'brandstof laden' [1944; WNT Aanv.], 'inslaan' [1946; WNT Aanv.], 'snel en veel eten' [1976; Dale]. Afleiding van bunker 'laadruimte'.
Fries: bunker
26.   buts zn. 'buil'
categorie:
leenwoord, etymologie in brontaal onbekend
Mnl. butse 'buil, gezwel' [1351; MNW-P], botsen (mv.) 'builen' [MNW-P], botscen (mv.) 'pestbuilen, de pest' [1470; MNW botse]. Onder invloed van butsen (nevenvorm van botsen) ook wel 'deuk'.
Ontleend aan Oudfrans boc(h)e 'tumor, gezwel' [12e eeuw]. De Nederlandse -ts- is een relict van een oorspr. Oudpicardische affricaat; een Nederlandse ontlening van voor de 11e eeuw is dus wrsch. Het Franse woord gaat terug op Romaans *bottia 'gezwel', waaruit ook Italiaans bozza 'gezwel', Roemeens bo 'klont, kluit'. Verdere verwantschap is niet bekend.
Fries: bûts
27.   catacombe zn. 'onderaardse grafkamer, onderaardse gang met gewelven, labyrint'
categorie:
leenwoord, etymologie in brontaal onbekend
Vnnl. Catacombe 'plaats waar de lichamen van heiligen hebben gelegen' [1653; WNT Aanv.], Catacombes (mv.) 'begraafplaatsen der Christenen' [1698; WNT zand], nnl. catacomben (mv.) [1847; Kramers].
Ontleend aan Frans catacombe, ouder cathacombes (mv.) [1250-1300; Rey], ontleend aan Laatlatijn catacumba 'onderaards grafgewelf'. Dit zou een variant zijn (onder volksetymologische invloed van Latijn -cumbere 'liggen') van Laatlatijn catatumba 'id.' (6e eeuw) en dus een samenstelling van Grieks kata- 'omlaag' (zie catastrofe) en christelijk Latijn tumba 'graf, tombe' (< Grieks túmbos), zie tombe. Catacumba verschijnt echter al in het Laatlatijn [ca. 400] en is dan de aanduiding voor het kerkhof van Sint-Sebastiaan bij de Via Appia in Rome. De herkomst is dus onduidelijk; mogelijk gaat het om een onbekende eigennaam.
Het woord werd in geheel Europa bekend door de ontdekking van het onderaardse Rome in de 18e eeuw.
Fries: katakombe
28.   centaur zn. 'mythologisch wezen dat half mens, half paard is'
categorie:
leenwoord, etymologie in brontaal onbekend
Mnl. centauroene (mv.) 'mytische wezens' [1285; CG II, Rijmb.]; vnnl. centauren (mv.) 'mytische wezens' [1526; WNT stuur II], centaurus 'paardmens' [1663; Meijer]; nnl. centauwer 'centaurus' [1704; HvH].
Wrsch. is de Vroegnieuwnederlandse vorm centaur opnieuw ontleend, mogelijk via Frans centaure [ca. 1300; Rey], aan Latijn centaurus < Grieks kéntauros 'paardmens', eerder al 'strijdlustige berggeest, bosgeest'. Mnl. centauron moet gebaseerd zijn op het Grieks. De herkomst van het Griekse woord is onbekend. Er is wrsch. geen verband met Grieks tauros 'stier'.
29.   cilinder zn. 'rol, meetkundig lichaam'
categorie:
leenwoord, etymologie in brontaal onbekend
Vnnl. cilinder 'lange rolsteen om de aarde glad te maken' [1562; Kil.], cylinders 'meetkundige lichamen' [1698; WNT]; nnl. cylinder 'langronde bus, onderdeel van een machine' [1792; WNT].
Ontleend aan Latijn cylindrus 'rol' < Grieks kúlindros, een afleiding van het werkwoord kulíndein '(voort)rollen', een woord van onduidelijke herkomst.
Fries: silinder
30.   coma 1 zn. 'diepe bewusteloosheid'
categorie:
leenwoord, etymologie in brontaal onbekend
Vnnl. coma 'slaapzucht, slaapziekte' [na 1624; WNT Aanv.]; nnl. koma "slaapzucht, ziekelijke, zeer vaste slaap waaruit men den lijder niet kan wekken" [1912; Kramers], coma 'toestand van diepe bewusteloosheid' [1923; WNT Aanv.].
Ontleend aan medisch Latijn coma < Grieks kõma, 'vaste slaap', een woord waarvan de verdere herkomst niet duidelijk is. Etymologische verwantschap met het werkwoord koimãn 'te ruste leggen' is onmogelijk.
De betekenis 'slaapzucht, slaapziekte' is na de 17e eeuw vrijwel verdwenen (WNT Aanv.).
Fries: koma

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >
  naar boven