1.   muts zn. 'hoofddeksel'
categorie:
leenwoord, betekenisverschil België/Nederland
Mnl. mutse 'bonthoed, bontmuts' in op haer hoet behagele bonte mutsen 'op hun hoofden mooie hoofddeksels van bont' [1340-60; MNW-P], 'kap met schoudermanteltje van geestelijke' in die mutse (en maect niet) den canonc 'de koorkap maakt niet de kanunnik' [1390-1410; MNW-R]; vnnl. mutse 'hoofddeksel' in si hebben die mutse onder die kinne geknoopt '... onder de kin vastgeknoopt' [1516; WNT vischsop], die mutse met die plume op thooft 'de hoed met de veer op het hoofd' [1539; WNT welven], mutse, amutse, almutse 'mantel, tot op de schouders neergelaten kap; hoofddeksel van bont' [1599; Kil.]; nnl. muts bij overdracht ook 'vagina' [1984; Van Dale], 'onbenullige, domme vrouw; stommeling' [1992; Van Dale].
Herkomst omstreden. Kluge en Pfeifer zien in navolging van Knobloch de Duitse vorm Mütze en de Nederlandse vormen muts, mutse, mutze niet als verkorting van de vormen met al- en a-, maar als ontlening aan vulgair Latijn *muttius 'verkort overkleed', zelfstandig gebruik van het bn. *muttius 'ingekort, afgesneden', dat een vervorming is van klassiek Latijn mutilus 'verminkt'; in het Nederlands bestond ook een ww. mutsen, motsen 'verminken' (WNT) en in het Duits een ww. mutzen 'kort afsnijden' (Grimm). De vormen met al- zijn in ieder geval ontleend aan middeleeuws Latijn almutia, almutium, almucia 'kap met korte mantel' [1158-60; TLF], een woord dat meestal verklaard wordt als ontleend aan Arabisch al-mustaqah 'de mantel'; Arabisch mustaqa is zelf weer ontleend aan Perzisch muštä 'pelsmantel met lange mouwen'. Deze herkomst is echter o.m. om fonetische en historische redenen niet zeker (TLF). Gamillscheg denkt eventueel aan Arabisch al-musallā 'het gebedstapijt'. Dat het woord een kruising zou zijn van Latijn amiculum, amictus 'bovenkleed, mantel' en middeleeuws Latijn caputium 'hoofdbedekking' (Gamillscheg) is om fonetische redenen ook niet wrsch. (TLF). Volgens Kluge en Pfeifer is almutia een afleiding van hetzelfde vulgair-Latijnse *muttius met het Latijnse voorvoegsel ad- 'naar, tot', zie ad-. De vormen met a- zijn wrsch. ontleend via Frans aumusse 'koormantel gevoerd met bont' [1190; TLF] aan Latijn almutia en varianten.
Mnd. almüsse, malmûsse, malmutze en mutse, mutze, mütze; mhd. almuz, armuz 'koorkap; hoofddeksel' en mutze, mütze (nhd. Mütze 'muts', oberdeutsch Mutze 'wambuis, jas'); nzw. mössa.
Latijn mutilus is verwant met Iers mut 'kort'; < pie. *mutos 'ingekort, besneden' (IEW 753).
De muts is bekend geworden via het christelijk Latijn. De almutia was een koormantel, een grote bontkap die tot halverwege de rug hing, over de met pels gevoerde toga en het koorhemd. Omdat ook in de winter bij elk Gloria het hoofd moest worden ontbloot, werd ten slotte het hoofddeksel van de rest van de zware almutia losgemaakt, zodat een afzonderlijke muts en schoudermantel ontstonden.
Van de betekenis 'vrouwelijk geslachtsdeel', vanwaar de in het NN algemeen gebruikelijke pejoratieve aanduiding voor 'domme vrouw', is de herkomst onduidelijk. Het is onzeker of deze betekenis wel bij muts 'hoofddeksel' hoort. Misschien is het ontleend aan Duits Mutze 'vrouwelijk geslachtsdeel' [15e eeuw; Grimm], dat volgens Grimm zeker een ander woord is dan dat voor 'hoofddeksel'.
Literatuur: J. Knobloch (1985), 'Dt. Mutze "Kopfbedeckung" als Lehnwort', in: Diachronica 2, 263; Debrabandere 2000, 87-88
Fries: mûtse


  naar boven