1.   hoeve zn. 'boerderij'
categorie:
waarschijnlijk substraatwoord
Onl. als nederlandisme in Latijnse oorkonden: hoba 'stuk land, landmaat' [889; Slicher van Bath], houva [ca. 1085; id.]; mnl. huue 'boerenwoning' [1240; Bern.], hoeuen (mv.) 'boerenwoningen met land' [1297; CG I, 2417].
Alleen continentaal West-Germaans: os. hōƀa (mnd. hove); ohd. huoba (nhd. Hufe (oorspr. Middelduits), gewestelijk ook Hube); < pgm. *hōba-. Misschien hoort hier ook bij: ozw. hoper, hop 'bebouwde grond buiten het dorp'.
Verdere etymologie onzeker. Buiten het Germaans wellicht verwant met: Grieks kẽpos (Dorisch kãpos) 'tuin'; Albanees kopsht 'id.'; bij de wortel pie. *keh2p-. In dat geval ook verwant met hebben en de aldaar genoemde woorden. Ook substraatherkomst behoort tot de mogelijkheden (Boutkan/Siebinga 2005), zie hof.
De betekenis van bovengenoemde Duitse woorden is van oudsher altijd 'landmaat, stuk grond'. Zonder twijfel is dat dus de oorspr. betekenis en is de huidige Nederlandse hier door overdracht van afgeleid, wrsch. mede onder invloed van het woord hof dat er in vorm en betekenis op lijkt. De toonloze -e aan het woordeinde is, in tegenstelling tot bij de meeste andere woorden, in het Nieuwnederlands niet weggevallen, om homonymie met hoef te vermijden. Dialectisch is de vorm hoef echter wel geattesteerd.


  naar boven