1.   hoepel zn. 'band om een vat; kinderspeeltuig'
categorie:
waarschijnlijk substraatwoord
Mnl. in de vorm zonder -el (nu verouderd) hoep 'band om een vat' [1286; CG I, 1162]; vnnl. hoepel 'band om een vat' [1599; Kil.].
Alleen Noordzee-Germaans: ofri. hōp (nfri. hoep); oe. hōp (ne. hoop); < pgm. *hōpa- 'ring'. Misschien hoort hier ook on. hóp 'baai' bij.
Buiten het Germaans geen verwante woorden. Traditioneel wordt de lange klinker als secundair gezien en wordt het woord verbonden met Balto-Slavische vormen als Litouws kabė 'haak' en Kerkslavisch skoba 'gesp', bij een wortel pie. *(s)kobh-, maar de eindmedeklinker komt niet overeen en het betekenisverschil is moeilijk overbrugbaar. Andere theorieën voor een Indo-Europese etymologie, bijv. verband met Grieks kómbos 'lint', overtuigen evenmin. De beperkte geografische spreiding kan wijzen op herkomst uit een voor-Indo-Europese substraattaal.


  naar boven