1.   hoeven ww. 'moeten, nodig zijn'
categorie:
erfwoord
Vnnl. hoeuen, behoeuen 'nodig hebben' [1588; Kil.], hoeven 'nodig hebben' in hier hoeft hy grote vlijt [ca. 1610; WNT], 'nodig zijn' (eventueel met datief) in rust hoeft oock den stercken mannen [1618; WNT], niet hoeven 'niet moeten doen' in men hoeft den hont geen broot te geven [1632; WNT]; vnnl. 'niet nodig zijn' in dat hoeft niet [1723; WNT].
Hoeven is de spreektalige nevenvorm van het synoniem behoeven, dat alleen nog in verheven, meestal schriftelijk taalgebruik voorkomt. Het is dan ook pas drie eeuwen later geattesteerd; helaas is daardoor ook de etymologische relatie tussen beide woorden niet zeker. Bij de meeste Middelnederlandse werkwoordparen met en zonder be- is het simplex primair, en dus zou men dat ook voor (be)hoeven mogen verwachten. Uit de oude West-Germaanse talen zijn echter alleen vormen met voorvoegsel bekend, de oudste zonder voorvoegsel is pas Middelnederduits hōven 'nodig hebben'. Hoeven zou dus secundair kunnen zijn, als terugvorming bij behoeven; analoge gevallen daarvan zijn echter niet bekend. De waarschijnlijkste hypothese is wellicht dat hoeven in de standaardtaal is doorgedrongen onder noordoostelijke, d.w.z. Nederduitse en/of Friese invloed, dus uit een gebied waar voorvoegsels voor werkwoorden minder voorkwamen, zo beginnen Friese verleden deelwoorden niet met ge-. Deze hypothese wordt gesteund door het feit dat hoeven in de Zuid-Nederlandse dialecten onbekend is.
Algemeen wordt aangenomen dat behoeven samenhangt met heffen, maar de details van deze samenhang zijn uit de oudste Germaanse taalfasen al niet meer te achterhalen. De klinker in de stam van (be)hoeven is die van de verleden tijd enkelvoud van heffen, een werkwoord van klasse 6: mnl. hoef (hief is jonger); ook o.a. os. hōf bij heffian en oe. hōf bij hebban. Behoeven zou een oude causatief kunnen zijn, met een betekenisontwikkeling 'doen heffen' > 'doen nemen' > 'nodig zijn'.
De Middelnederlandse situatie, waarin behoeven zowel 'nodig hebben' als 'nodig zijn' kan betekenen, bleef nog tot in de Vroegnieuwnederlandse periode bestaan en gold ook voor het synonieme hoeven. Daarna vond geleidelijk differentiatie plaats, die leidde tot de huidige situatie. Behoeven betekent nu alleen nog 'nodig hebben', zowel met onpersoonlijk onderwerp (dat behoeft uitleg) als met persoonlijk onderwerp en in dat laatste geval alleen in verheven taalgebruik, afgezien van de afleiding behoefte 'het nodig hebben, nood' en het bn. hulpbehoevend 'hulp nodig hebbend'. Hoeven kan alleen nog ontkennend gebruikt worden, en dan met onpersoonlijk onderwerp als 'niet nodig zijn, niet moeten gebeuren' en met persoonlijk onderwerp als 'niet nodig hebben, niet moeten doen'. Ook impliciete ontkenning d.m.v. partikels als slechts of maar is mogelijk, zoals in ik hoef er maar twee = 'ik heb er niet méér nodig dan twee'.
In het BN is hoeven weliswaar bekend vanuit het NN, maar is het niet gebruikelijk, ten gunste van moeten: ik moet er maar twee.


  naar boven