1.   douche zn. 'stortbad'
categorie:
leenwoord
Nnl. douche 'stortbad' [1835; Bomhoff].
Ontleend aan Frans douche 'stortbad', ouder doulce [1584; TLF] < Italiaans doccia 'douche, waterstraal' [1499; DEDLI], afleiding van het werkwoord docciare 'spuiten', dat weer is afgeleid van een ouder woord doccia 'buis, pijp', dat wrsch. via doccione 'buis, leiding' teruggaat op Latijn ductiō, (genitief ductionis), ductus '(water)leiding' (zoals in aquaduct en viaduct), afleiding van het werkwoord dūcere 'leiden', zie conducteur.
Een andere ontlening aan hetzelfde Franse woord is does 3 'sproeikop van een gieter'.


  naar boven