1.   doublet zn. 'dubbel of tweeledig exemplaar; dubbelvorm'
categorie:
leenwoord
Vnnl. een Doublet oft Copie [1631; WNT], dubbletten (mv.) 'zekere schelpen' 1724-26; WNT], doubletten 'dubbele exemplaren' [1875; WNT Aanv. colligeeren], doubletten 'dubbelvormen in de taalkunde' [1947; WNT vanouds].
Ontleend aan Frans doublet 'doublure van een schild' [1180; Rey], bij het werkwoord doubler, zie doubleren.


  naar boven