1.   doubleren ww. 'voor de tweede keer doen'
categorie:
leenwoord
Vnnl. doubbelerende (verl.deelw.) 'verdubbelend' [1581; WNT Aanv.]; nnl. doubleren 'blijven zitten, een klas tweemaal doen' [1950; WNT Aanv.], '(bij het bridgespel) een zeker bod doen' [1938; WNT Aanv.].
Ontleend aan (Oud)frans doubler '(o.a.) voering aanbrengen in kledingstukken' [1080; Rey] < Latijn duplāre 'verdubbelen', een afleiding van Latijn duplus 'dubbel', zie dubbel. Het Franse werkwoord heeft een scala van betekenissen, waaronder ook 'een rol door iemand anders laten vervullen' [18e eeuw; Rey], 'verdubbelen', 'blijven zitten'.
In de betekenis '(op school) blijven zitten' is doubler in Frankrijk in de 20e eeuw vervangen door redoubler, maar in het Frans van België, Luxemburg, Zwitserland en talrijke Afrikaanse landen bestaat doubler aan het eind van de 20e eeuw nog in die betekenis; vandaar de BN leenvertaling dubbelen 'blijven zitten'. De betekenis in het bridgespel is overgenomen van het Engelse werkwoord double '(de punten) verdubbelen'.
doublure zn. 'verdubbeling, dubbel exemplaar'. Nnl. doublure 'voering in zitvlak van broek' [1847; Kramers], 'iets dat dubbel of voor de tweede maal gedaan wordt' [1903; WNT Aanv. doubleeren], 'plaatsvervanger' [1912; Kuipers], 'dubbel exemplaar' [1922; WNT Aanv.]. Ontleend aan Frans doublure 'voering, verdubbeling' [1376; Rey], 'plaatsvervanger' [1808; Rey].
Fries: dûblearjedûbluere.


  naar boven