1.   douairière zn. 'adellijke weduwe'
categorie:
leenwoord
Mnl. douagiereghe 'aanzienlijke weduwe' [1468-97; MNW], douariere 'adellijke weduwe' [1501; WNT tochtenaar], douaegiere 'koninklijke weduwe' [1510; WNT regente], douagiere, douariere "vruchttrekkende weeduw" [1745; Meijer]; nnl. douairière 'adellijke of aanzienlijke weduwe' [1800; WNT].
Ontleend aan Frans douairière 'aanzienlijke weduwe' [1368; Rey], afleiding van douaire 'weduwgift' [doaire ca. 1160; Rey], dat terug te vinden is in mnl. duwarie [1280; CG I, 513] en nnl. douarie [1762; WNT]. Dit Franse woord is afgeleid van middeleeuws Latijn dotarium 'gebruiksrecht van een weduwe op het bezit van haar man', afleiding van Latijn dōs 'bruidsschat' (genitief dōtis), verwant met het werkwoord dare 'geven', zie datum. De bovengenoemde Nederlandse vormen met -gi- /ž/ berusten op de Oudfranse variant (met ander achtervoegsel) douage 'weduwgift'.
Een douairière was een adellijke weduwe die wettelijk gebruiksrecht op de bezittingen van haar man hield. De term werd veelal als titel gebruikt, zoals in Margareta Valckenaer, Douagiere van Willem van Mathenese de Jonge [1654; WNT] en Hare Hoogheyt de Princesse Douagiere van Orange [1654; WNT]. Bij uitbreiding kon het woord ook gemakkelijk 'rijke weduwe' in het algemeen aanduiden. Oudere vormen van de Franse woorden douairière en douaire zijn terug te vinden in eerdere Nederlandse spellingen.


  naar boven