1.   bretel zn. 'draagband aan broek'
categorie:
leenwoord
Nnl. bretel 'broekdraagband' [1837; WNT].
Ontleend aan Frans bretelle, meestal in het meervoud bretelles 'broekdraagband' [1718; Rey], eerder al 'draagband, zeel' [eind 13e eeuw; Rey], dat zelf weer ontleend is aan ohd. britil 'teugel, toom', zie breidel.
Vanuit het Frans heeft bretelle zich verspreid over alle andere Romaanse talen. Het Nederlands is de enige Germaanse taal die het aan het Frans ontleend heeft; het Fries bijv. heeft galgen (meervoud), het Duits Hosenträger (meervoud) het Engels braces, suspenders (meervoud).
Literatuur: J. Stroop (2002) 'Bretels voor Jan Luif', in: In verband met Jan Luif, cd-rom verschenen bij het afscheid van J. Luif van de Universiteit van Amsterdam


  naar boven