1.   brassen 2 ww. 'slempen'
categorie:
leenwoord
Mnl. brassen ende hoveren 'slempen en feestvieren' [1300-50; MNW hoveren]; nnl. brassen 'slempen' [begin 16e eeuw; MNW].
Mogelijk afgeleid van een woord dat verwant is met mnd. bras 'lawaai, slemperij' (naast mhd. brassen; nhd. prassen 'slempen'), waarbij wordt gedacht aan een klanknabootsing. Een andere mogelijkheid is het Middelnederlandse werkwoord brassen 'brouwen' [1432; MNW-R] (het zn. brassere 'brouwer' is al eerder geattesteerd [1284; CG I, 782]), met een nieuwe betekenis 'slempen' die is afgeleid van het zn. brasserie 'slemperij' [1371-72; MNHWS] of van het werkwoord brasseren 'slempen' [1350-1400; MNW-R]. Deze gaan evenals brassen 'brouwen' terug op Frans brasser 'brouwen', een vorm die onder invloed van het zn. bras 'arm', zie bras 1 is ontstaan naast bracier 'brouwen, roeren, mengen' [1160] < vulgair Latijn braciare 'brouwen', bij Latijn braces 'mout'. Dit laatste is volgens Plinius oorspr. een Gallisch woord, de verdere herkomst is onbekend.


  naar boven