1.   breien ww. 'met naalden weefsels maken'
categorie:
waarschijnlijk substraatwoord
Mnl. netten nauwe gebreit 'dicht geweven/geknoopte netten/weefsels' [1351; MNW gebreidet], van naeyen of van spinnen of van breyen 'van naaien, van spinnen of van breien/weven' [1458; MNW-P], breiden ende nayen 'breien en naaien' [1469; MNW-P], met enen sconen wel gebreiden groenen snoere 'met een mooi, goed geknoopt/geweven groen koord' [1450-1500; MNW snoer]; vnnl. braeyen 'handwerken' [1676; WNT].
Os. bregdan 'vlechten, knopen' (mnd. breiden); ohd. brettan 'trekken, weven' (mhd. bretten); ofri. brīda, breida 'trekken, rukken' (nfri. breidzje); oe. bregdan 'trekken, rukken, vlechten' (ne. braid 'vlechten'); on. bregða 'zich snel bewegen, rukken, winden'; < pgm. *bregdan- 'vlechten, knopen'. De vormen met -ei- zijn het resultaat van palatalisering van de -g-.
De verdere herkomst is onzeker. Mogelijk is 'vlechten' een oorspr. betekenis bij de wortel pie. *bherH- 'boren' (zie boren); zie ook breidel. Gezien het betekenisveld (huishouden) en de beperkte verspreiding is een substraatwoord echter waarschijnlijker.
Fries: breidzje


  naar boven