61.   gemoedereerd bw. 'kalm, als vanzelfsprekend'
categorie:
geleed woord, volksetymologie
Nnl. eerst in de vorm gemodereerd 'gematigd' [1893; Kuipers], 'bedaard, kalm', zoals in hij ging gemodereerd zijnen gang [1899; Kuipers, 881], later pas de vorm gemoedereerd 'id.' ze braken gemoedereerd de kajuitjes open [1912; WNT Aanv.], vooral in de samenstelling doodgemoedereerd 'leukweg, doodkalm, als vanzelfsprekend', in Hollanders, die allemaal achter zoo'n theelichtje vandaangekomen zijn om doodgemoedereerd de beste schepen van de wereld te bouwen [1940; WNT Aanv. dood II].
Oorspr. het verl.deelw. van modereren 'matigen' en dus letterlijk 'gematigd, rustig'. Men ging gemodereerd associëren met gemoedelijk en welgemoed, en met gemoed, de zetel van de gevoelens; zo werd het volksetymologisch gewijzigd in gemoedereerd.
62.   gladakker zn. 'sluwe kerel'
categorie:
leenwoord, volksetymologie
Nnl. de postwagens, rijpaarden of gladdakkers, waarvan zij zich staan te bedienen [1809; WNT vrachtloon], een gladakpaard 'een slechte knol' [ca. 1850; WNT begrooten], ... laten aansmeren door dien gladakker 'die gewiekste prater' [1894; WNT Supp. aansmeren], gladakker 'kamponghond' [1897; WNT knielen], ook de variant gladekker, in gladdekker, iemand, die glad met den mond is [1897; WNT Aanv. gladekker], gladakker 'oude knol; kamponghond; listig persoon, gemene smeerlap' [1912; Kramers], gladakker 'slimmerik, geslepen vent' [1937; Moormann].
In dit Nederlandse woord zijn wrsch. twee niet-verwante woorden uit voormalig Nederlands-Indië samengekomen. Enerzijds Javaans gladag, verkorting van jaran gladag 'lastpaard'. Anderzijds Maleis geladak in de betekenis 'kamponghond, zwerfhond; gemene hond, schelm', verkorting van anjing geladak 'dekhond'; de hoofdbetekenis van geladak is 'scheepsdek'. In het Nederlands werd het achtervoegsel -er voor nomina agentis toegevoegd, zie -aar, en kon het eerste lid geassocieerd worden met met glad in de betekenis 'sluw, gewiekst' (zoals bijv. in gladjanus).
63.   goedendag 2 zn. 'middeleeuws steek- en slagwapen'
categorie:
geleed woord, leenwoord, volksetymologie
Mnl. godendac in een Franstalig citaat van de Franse kroniekschrijver Guillaume Guiart: Tiex bostons qu'ils portent en querre ont nom godendac en la terre 'deze staven die zij in de oorlog voeren hebben in dat gebied de naam goedendag' [1306; Debrabandere 2002], por pikes et goudendas 'voor lansen en goedendags' [ca. 1300; id.], deus goudendach 'twee goedendags' [1322; id.], goudendak, gudendaxhe, goudendart [resp. 1340, 1380, 1417; FEW]; nnl. de goedendags der wevers [1838; WNT], zij hadden goedendags in de vuist ... met de vooruitstekende pin den man doorboorden [1853; WNT pin].
Zelfstandig gebruik van de groet goedendag 1.
Middeleeuwse attestaties van het woord zijn alleen in Romaanse bronnen aangetroffen. Het woord komt zelfs in de geromaniseerde vorm godendart voor, ook in het Provençaals en Oudcatalaans. In de Franse dialecten vindt dan een betekenisontwikkeling plaats tot Normandisch godenda 'metselaarszaag' en Alençon godandart 'grote zaag voor zware bomen'. Daarom zou de mogelijkheid kunnen bestaan dat goedendag een volksetymologische herinterpretatie in het Nederlands is van het Franse woord godendart. Godendart zou dan een samenstelling moeten zijn met als tweede lid Oudfrans dart 'lans' (Nieuwfrans dard '(werp)spies, lans, piek', en Nieuwengels dart 'pijl, werpspies', zie darts) < Latijn dardus, uit Frankisch daroth < pgm. *darudaz /-ðaz/ 'speer, lans', maar het eerste lid van godendart blijft dan onverklaard. Daarom is godendart veeleer het resultaat van volksetymologische aanpassing in het Frans van het tweede lid van goedendach aan Oudfrans dart. Sedert 1896 hebben verschillende historici het tweede lid van goedendag willen verklaren als Nederlands (verouderd) dag, dagge 'ponjaard'; het Middelnederlandse woord dagge 'korte degen, dolk' was echter vrouwelijk en dan had het wapen goededagge moeten heten en Guiart zou het woord in 1306 dan ook ongetwijfeld als godedague hebben weergegeven; de n in goedendach is ook alleen te verklaren uit de ellips van ic wensche di eenen goeden dach. Het woord goedendag moet dus ongetwijfeld als een ironische groet worden beschouwd. Guiart vermeldt dan ook godendac c'est bonjour à dire 'godendach wil zeggen bonjour' [MNW].
Het wapen was een stok met een uitstekende ijzeren pin en een ijzeren ring, waarmee gestoken en geslagen kon worden. Guiart vermeldt dat de houten staven un lonc fer agu devant 'een lang puntig ijzer van voren' hebben [MNW]. De goedendag wordt vaak verward met de morgenster 'knots met ijzeren punten beslagen' en met de krijgsvlegel 'stok met ketting waaraan een bal met pinnen is bevestigd'.
Literatuur: F. Debrabandere (2002), 'De naam van het wapen goedendag', in: De Leiegouw 44, 163-170
64.   golf 1 zn. 'bolle verheffing van de waterspiegel'
categorie:
erfwoord, volksetymologie
Mnl. ghelve 'verheffing van water' in die wijnt werp die ghelven int scip 'de wind wierp de golven in het schip' [1399; MNW-P], ghelve des waters 'watergolf' [1477; Teuth.], gholven 'golven' [1488; MNW]; vnnl. golve 'golf' [1599; Kil.]; nnl. in de natuurkunde ook 'trilling in een bepaald medium', vooral in samenstellingen, zoals geluidsgolven [1857; WNT Aanv. interferentie], radiogolven [1925; WNT Aanv. ontvangen].
De huidige vorm met -o- is onder volksetymologische invloed van golf 2 ontstaan uit mnl. ghelve 'golf', wrsch. bij de wortel van gillen: golven maken geluid en worden daarnaar genoemd. Hiermee vergelijkbaar is de etymologie van het Middelnederlandse synoniem wage 'golf' dat bij de stam van wegen in bewegen hoort: golven zijn in beweging en worden daarnaar genoemd.
Verwant is in elk geval mnd. gelve 'golf', en vermoedelijk ook on. gjalfr 'lawaai, golfslag'; < pgm. *gelb-. Met een andere medeklinker zijn wrsch. verwant: onl. gelp 'pronk, pracht' [960-64; CG II-1, 28]; ohd. gelpf 'id.'; oe. gilp 'id.'; gjalp 'id.'; < pgm. *gelp-. Men vermoedt dat dit uitbreidingen zijn van de wortel pgm. *gel- 'geluid maken', zie gillen, en waarmee ook galm verwant is.
Nog twee woorden voor 'golf' waren mnl. unde (niet ontleend aan Latijn unda maar daarmee verwant) en bare (baar 2). Wat bij deze woorden de betekenisverschillen waren of hoe zij geografisch verdeeld waren is vooralsnog onduidelijk.
golven ww. 'bewegen in de vorm van golven'. Mnl. ghelven 'id.' [1477; Teuth.]. Afleiding van het zn.
65.   gram 3 zn. 'genoegdoening'
categorie:
leenwoord, volksetymologie
Vnnl. granje, grande 'rechtmatig aandeel' [17e eeuw; WNT]. Nu alleen in de uitdrukking zijn gram halen 'genoegdoening verkrijgen, zich wreken'. Oude attestaties daarvan zijn: zijn grande halen "den lust om zich te wreken bevredigen, zijn moed koelen", hij kan zijn grande niet krijgen, "hij is vol machtelooze woede" [beide 1898; van Dale], hij kan zijn gram niet halen 'hij kan zijn woede niet koelen, hij is vol machteloze woede' [1914; van Dale], zijn gram halen 'genoegdoening verkrijgen' [1974; Koenen].
Door volksetymologische invloed van gram 2 'boosheid' ontstaan uit ouder granje, grande, ontleend aan Frans garant, ouder garand 'waarborg, borg', zie garantie.
66.   grijp
categorie:
leenwoord, volksetymologie
Zie: griffioen
67.   hangmat zn. 'hangend net of doek om in te rusten'
categorie:
leenwoord, volksetymologie, uitleenwoord
Vnnl. (h)amack 'hangmat als slaapplaats van Indianen' in amacken dat zijn hare bedden [1623; Friederici], [de Indianen] slapen alle in Hamacken, die sy van Hennep spinnen [1627; van Donselaar 1994], ook hangemack in een Latijnse beschrijving primaria supellex est rete, quod ipsi vocant Ini, Lusitani Rede, Belgae Hangemack, vulgo Hamaca 'een belangrijk stuk huisraad is een net dat ze zelf (de Tupí-indianen) ini noemen, de Portugezen rede, de Nederlanders hangemack, maar gewoonlijk hamaca' [1643; Friederici]; later ook als slaapplaats op schepen: hangmacken (mv.) [1659; WNT uitdeelen]; dan de overgang naar de huidige vorm: hagmat (gezien de alfabetische plaatsing een zetfout voor hangmat) [1669; van den Ende], nnl. hangmakken, hangmatten [1702; WNT].
Via Spaans hamaca ontleend aan het Taino, taal van de Arawak-indianen op Haïti. Door volksetymologische associatie met hangen vervormd tot hangmak en daardoor als samenstelling geïnterpreteerd. Door de vormgelijkenis van een hangmat en een mat, doordat mak als simplex onbekend was en doordat de woordvormen mak en mat grote gelijkenis vertonen, kon het tweede lid vervolgens volksetymologisch geassocieerd worden met mat 1 'kleed'. Omdat het woord een scheepvaartterm was, zal het in de 17e eeuw vooral mondeling zijn gebruikt, wat verklaart dat de omvorming hamak > hangmak > hangmat relatief snel lijkt te zijn verlopen. De etymologische vorm hamak verschijnt later alleen nog bij geletterde schrijvers, bijv. in een reisbeschrijving van Van Berkel [1695; WNT] en bij Wolff & Deken [1785; WNT].
Door de Spanjaarden werd het inheemse woord al in de 16e eeuw overgenomen en verspreid over heel Zuid-Amerika en in andere Europese talen: de oudste vindplaats in een Europese taal is in het Latijn: lodices, amaccas appellant 'dekens die zij amaccas noemen' [1515; Friederici]. Oude vindplaatsen van het woord in Spaanse, Franse en Engelse reisbeschrijvingen, in diverse vormen die zich pas veel later stabiliseerden tot resp. hamaca [1524; Friederici], hamac [1525; Rey] en hammock [1555; Friederici]. De Nederlandse vindplaatsen blijven daar bijna een eeuw bij achter; wellicht ontstond de interesse pas toen Nederland begin 17e eeuw zelf op Amerika ging varen. De hangmat als qua ruimtebeslag zeer efficiënte, want overdag verwijderbare slaapplaats voor de bemanning op zeeschepen is van nog iets latere datum; onduidelijk is, of deze specifieke betekenis eerder al in andere talen optrad.
Het Duits heeft een oude vindplaats Hengmatten [1627; Pfeifer], bij hängen 'ophangen' en Matte 'mat' (moderne vorm Hängematte), ruim veertig jaar eerder dan de eerste Nederlandse hangmat-vindplaats (1669); toch moet dit een leenvertaling uit het Nederlands zijn, de omgekeerde weg (Duits > Nederlands) lijkt voor een zeevaardersterm in de Gouden Eeuw minder waarschijnlijk en voor een autonome Duitse volksetymologische ontwikkeling hamak > hengmatte lijken de klanken te ver uiteen te liggen, vergeleken met hamak > hangmat in het Nederlands. Hetzelfde als voor het Duits geldt voor Zweeds hängmatta [1679; Hellquist], bij hänga 'hangen' en matta 'mat'.
68.   hanteren ww. 'omgaan met, gebruiken'
categorie:
leenwoord, volksetymologie
Mnl. hantieren, hanteren 'doen, uitvoeren, zich bedienen van, zich bezighouden met', in der spraken die si daer hanteerden 'het gesprek dat zij daar voerden', die maget ... een gebet hanteerde 'de maagd bad' [beide 1265-70; CG II, Lut.K], si die scole antierden lange 'zij gingen lang naar school' [1300-25; MNW-R], hi antieredse als goede lieden 'hij ging met hen om als goede mensen' [1330; MNW], ic moet antiren die wapine 'ik moet de wapens ter hand nemen' [14e eeuw; MNW], antieren van 'handelen over, spreken over' [1366; MNHWS]; vnnl. antieren 'verblijven, wonen' [1532; MNHWS], handteren, ook 'onderhandelen, vieren, converseren' [1599; Kil.]; nnl. 'omgaan met (emoties, problemen, pijn, etc.)' [1979; Reinsma 1984].
Ontleend aan Oudfrans hanter 'met regelmaat (iemand of iets) bezoeken' [12e eeuw; Rey], voor het eerst aangetroffen in Normandië, zodat men veronderstelt dat het is ontleend aan het Oudnoordse werkwoord heimta 'mee naar huis nemen' (waaruit Zweeds hämta 'halen'), afgeleid van heim 'huis', verwant met heem.
Uit het mnl. is dit woord via mnd. hanteeren 'vaak bezoeken, handel drijven' terechtgekomen in mhd. hantieren 'handel drijven, doen, verrichten', nde. håndtere 'behandelen, werken met, toepassen, hanteren', nzw. hantera 'hanteren'. In al deze woorden is qua vorm en/of betekenis invloed van de woorden voor 'hand' en/of 'handelen' te zien. Het Engels heeft rechtstreeks het Oudfranse werkwoord ontleend met de betekenis 'regelmatig bezoeken' en dat vernauwd tot haunt 'rondspoken, achtervolgen (van geesten of ander ongewenst bezoek)'.
Uit de oorspr. betekenis 'regelmatig bezoeken' ontstonden al in het Middelnederlands secundaire betekenissen als 'omgaan met iemand', 'omgaan met', 'bedrijven, uitoefenen (van een deugd, de liefde, een ambt e.d.)', 'toepassen, gebruiken, omgaan met een voorwerp'. De betekenisverandering is mede beïnvloed door handelen dat een aantal toepassingen met hanteren gemeen had. De volksetymologische associatie met hand is er de oorzaak van dat van al de Middelnederlandse, in het Nieuwnederlands soms nog lang voortlevende, betekenissen eigenlijk alleen 'omgaan met een voorwerp, ter hand nemen' nu nog gekend wordt en gangbaar is. Het verklaart waarom tegenwoordig de betekenis van hanteren zo vaak in verband wordt gebracht met een handeling waarbij de handen betrokken zijn, of waar men handig in is: de pen, het penseel, de naald hanteren.
69.   haver 2 zn. 'nakomeling' in de uitdrukking van haver tot gort 'door en door'
categorie:
geleed woord, volksetymologie
Mnl. van aver t'avere 'van geslacht op geslacht' [14e eeuw, afschrift 1800-20; MNW-R]; vnnl. in d'erfghenamen van Aver tot Aver [1595; WNT Supp. aver I], van haver t'haver [1604; WNT]; nnl. in de huidige betekenis: Haerlemiet ... van haver tot garst 'van generatie op generatie, dus door en door, Haarlemmer' [1733; WNT gerst], van aver en t' aver 'door en door' [1736; WNT Supp. aver I], wy bennen van aver tot gord allemaal geriffermeerde menschen 'wij zijn van geslacht op geslacht (en/of: door en door?) allemaal protestant' [1774; WNT Supp. aver I], hij vertelt (of: kent) het van haver tot gort [1858; Harrebomée].
Al in het Middelnederlands kwam het woord alleen nog voor in de uitdrukking van aver tot aver, waardoor het bewustzijn van de eigenlijke betekenis van het woord gemakkelijk kon verdwijnen, en de weg vrij was voor volksetymologie, vooral in die gebieden waarin de h- aan het begin van woorden en lettergrepen wordt weggelaten. In het Nieuwnederlands wordt voor het eerst de tweede aver vervangen door gort. De overgang naar de huidige betekenis wordt goed geïllustreerd door de vindplaatsen uit 1733 en 1774; ook in die betekenis blijft de uitdrukking naast van haver tot gort / gerst ook nog enige tijd van (h)aver tot (h)aver luiden.
Aver 'voorouder, geslacht' is verwant met: os. aƀaro 'nakomeling'; oe. eafora 'id.'; got. afara 'id.'; daarnaast het bw. mhd. aber, afer 'nogmaals, opnieuw' (nhd. aber); afleidingen van pgm. *aba- 'van ... weg', zie af.
70.   hondsdraf zn. 'plant uit de familie der lipbloemigen (Glechoma hederacea)'
categorie:
geleed woord, volksetymologie
Mnl. goutdraue (lees: gontdraue = gontdrave) 'hondsdraf (genoemd als geneesmiddel)' [1287; CG II, Nat.Bl.D], hondrave [1400-50; Toll.]; vnnl. onderhave in Is thaer cranck ende snode, so wascht dat met ... yeve ende met onderhave 'is het haar zwak en poreus, was het dan met aardveil en met hondsdraf' [1514; MNW ieve], hondsdraf in brande-wijn met aerdtbesien, hondts-draf, ende diergelijcke [1642; WNT hondsdraf II].
Oude samenstelling uit *gont 'zweer, etter' en *rave, een ablautende variant van mnl. reve 'rank'. De betekenis was dus letterlijk 'zweerrank' of 'wondkruid'. De plant werd (en wordt) in de volksgeneeskunde gebruikt ter genezing van ontstoken en zwerende wonden.
Als vergelijkbare samenstelling kan alleen ohd. guntreba, gundareba (nhd. Gundelrebe) worden aangemerkt. Het eerste lid daarvan is ohd. gunt; oe. gund; got. gunds, met in deze talen variërende betekenissen als 'etter, zweer, schurft, kankergezwel' < pgm. *gund-. Het tweede lid is ohd. reba; nzw. reva 'rank' < pgm. *ribō-.
Buiten het Germaans is het eerste lid verwant met Grieks kanthúlē 'zweer' (met een variant die begint met konthul-); het tweede met Latijn rēpere 'kruipen'; Litouws rėplioti, Lets rāpat 'id.'; bij de wortel pie. *Hreh1p- (IEW 865).
Hondsdraf heeft vele vormen van volksetymologie gekend, naast de genoemde vormen ook honderhage en hoenderhaag. Sommige daarvan bestaan nog dialectisch. Bij hondrave, en misschien ook al bij gontdrave uit de eerste attestatie, kon de lettergreepverdeling gemakkelijk geherinterpreteerd worden. Zo ontstond hond-drave en met een tussen-s hondsdraf.
In het Duits bestond de variant grundrebe die volksetymologisch vervormd moet zijn zijn uit guntrebe: de ranken zetten zich vast in de grond, in de aarde. Vergelijkbaar daarmee zijn Engels groundivy, Zweeds jordreva 'aardrank' en Nederlands aardveil ; de plant wordt ook wel kruip-door-de-tuin genoemd.

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >
  naar boven