1.   barsten ww. 'breken, splijten'
categorie:
waarschijnlijk substraatwoord
Onl. breston 'ontbreken' [10e eeuw; W.Ps.]; mnl. birsten 'splijten, uiteenvallen' [1270-90; CG II, Moraalb.], bersten 'splijten, breken' [1315-35; MNW-P], barsten 'voortspruiten' [1437; MNW-P], ghebersten 'ontbreken' [1440; MNW], borsten 'barsten' [1470-90; MNW-R], barsten 'ontspruiten' [1480; MNW-P], 'ontbreken' [14e eeuw; MNW].
Os. brestan; ohd. brestan (mnd. (met metathese) bersten, barsten, borsten; mhd. bresten; nhd. bersten); ofri. bersta (nfri. barste, boarste); oe. berstan (ne. burst); on. bresta (nzw. brista); < pgm. *brestan- 'breken'.
De etymologie is niet duidelijk. Vaak wordt aangenomen dat de vorm teruggaat op ouder *brehst- met verdwijning van -h- voor -st. Dan zou het gaan om een met -st uitgebreide vorm van pie. *bhreg- 'breken' (IEW 165), zie breken. De vorm *breh-st- heeft echter geen parallellen in andere Indo-Europese talen. Daarom brengt men het ook wel in verband met pie. *bhres- 'barsten, breken, kraken' (IEW 169) of *bheres-, een uitbreiding van pie. *bher- 'snijden, splijten'. Maar ook hier zijn de verwanten in andere talen (Oudiers brissid 'breuk', brisc 'broos'; Bretons bresk; zie bres) onzeker. Misschien is het daarom een substraatwoord.
Fries: barste, boarste


  naar boven