1.   lieverlee, van bw. 'geleidelijk, langzamerhand'
categorie:
geleed woord, volksetymologie
Mnl. bi lieuerlade 'geleidelijk, stukje bij beetje' [1284; CG I], bi lieuer lade 'id.' [1328-50; Rijmkroniek]; vnnl. met liever lee [1615; WNT], van liever lee [1623; WNT glijden], van lieverlede [1828; WNT].
Gevormd uit lief in de betekenis 'aangenaam' en een onzeker Middelnederlands lade als tweede lid. In deze combinatie komt dat woord alleen voor in West-Middelnederlandse teksten (Hollands, West-Vlaams); het is daarom wrsch. het Noordzee-Germaanse equivalent van Proto-Germaans *laidō- '(het) leiden', een abstractum bij leiden, zie loods 1. De letterlijke betekenis zou dan ongeveer 'met een aangename gang' zijn geweest. De latere overgang van -lade naar -lede, met d-syncope lee, is dan het gevolg van volksetymologische invloed van het niet-verwante Middelnederlandse zn. lede (v.) 'verdriet, leed' in de vaste verbinding lieve ende lede, later lief en leed, zie leed. Het ontbreken van Middelnederlands lade of lede in een vergelijkbare betekenis als simplex maakt deze etymologie onzeker, maar dat geldt ook voor de alternatieve etymologie, volgens welke lede 'rust, vrije tijd' zou hebben betekend en dan hetzelfde woord zou zijn als in de afleiding onlede 'drukke bezigheid', zie leeg. Deze verklaring heeft als bijkomend probleem dat de vorm lade niet verklaard kan worden als Noordzee-Germaanse variant.
De alternatieve etymologie gaat uit van pgm. *liþō- als zn. bij ledig, zie leeg; hieruit verder alleen me. leð 'vrije tijd' (ne. vero. leath).
Bij de samenstelling lieverlee horen nog nnd. mit lēfer lade 'kalm, langzamerhand', en de tussenwerpsels Gronings laive loa(tsie) en Fries liverdelaa(t)sje, beide een uitroep van verwondering.
Fries: liverdelaa(t)sje (tw.)
2.   van vz. ter aanduiding van verwijdering, uitgangspunt, herkomst, bezitsrelatie e.d.
Onl. fan, o.a. 'van, vanuit, vanaf, sinds e.d.' in Gang ... ut fan themo. flesgke. an thia hud 'ga weg, van het vlees naar de huid' [891-900; CG II-1, 39], brudegomo. Fortgangande fan betekameren sinro 'een bruidegom die uit zijn slaapkamer komt', fan iuginde minro 'sinds mijn jeugd', fan lugenon cunda sulun uuerthun 'door leugens zullen zij aangekondigd worden' [10e eeuw; W.Ps.], uan, uon(e) in thie nesint niet uone mir seluemo 'die zijn niet van mijzelf' [ca. 1100; Will.]; mnl. van.
Oorspr. is van een voorzetsel dat verwijdering uitdrukt, maar al voor de schriftelijke overlevering heeft het zowel in het Nederlands als in de andere talen waarin het voorkomt, een grote hoeveelheid toepassingen en betekenissen erbij gekregen.
Os. fan(a), fon (mnd. van, von); ohd. fon(a) (nhd. von); ofri. fon, fan (nfri. fan); < pgm. *fan(a), *fanē.
Wrsch. gaat pgm. *fan(a) terug op pie. *po-n- (FvW, Pfeifer, Boutkan/Siebinga). Hierin is *po- < *h2po als in: Latijn po- 'weg-' (niet productief, maar bijv. in positus 'weggelegd'); Avestisch pa- 'weg' (in pazdaya- 'wegjagen'); Litouws pa- (perfectiefprefix); Oudkerkslavisch po (vz.) 'na, bij, enz.' (Russisch po); Albanees pa 'zonder'. Pie. *h2po is een nevenvorm (nultrap) van *h2épo 'van ... weg', waaruit af, Latijn ab- en Grieks apo-. Lloyd/Lühr gaan ervan uit dat pgm. *fana een jongere variant is van oorspr. *fanē < pie. *po-neh1, met *po- als hierboven. Zij verklaren -nē < pie. *-neh1 als hetzelfde richting aanduidende achtervoegsel als pgm. *-ana- in beneden, binnen, heen enz.
Een bezwaar tegen een Indo-Europese etymologie lijkt dat van slechts continentaal West-Germaans is en daarom eerder een secundaire formatie zou zijn: een koppeling van af (oorspr. een voorzetsel) en *ana, zie aan (Van Ginneken 1935, WNT, NEW, Toll., EDale). Men vergelijkt hierbij de jongere (laat-Oudnederlandse) koppeling tot (uit toe en te 1) en enkele nog jongere formaties als tegenover, vanaf, Engels upon e.d. De hierbij ad hoc aangenomen verzwakking van de beginklinker is echter opmerkelijk en niet bevredigend te verklaren. Bovendien zijn er in geen enkele West-Germaanse taal vormen mét beginklinker overgeleverd.
Literatuur: J. van Ginneken (1935), 'Kleine woorden wortelen diep', in: Onze taaltuin 7, 193-211
Fries: fan


  naar boven